Farmacokinetiek Flashcards
(38 cards)
Wat is farmacokinetiek?
Farmacokinetiek beschrijft de processen waaraan een werkzame stof in het lichaam wordt onderworpen. Deze processen zijn absorptie, distributie, metabolisme en eliminatie.
Wat is de biologische beschikbaarheid (F)?
Dit is de fractie van de toegediende dosis die onveranderd de algemene circulatie bereikt en voor werking beschikbaar komt ten opzichte van de intraveneuze toediening (AUC oraal/AUC iv)
Welke onderdelen worden bij absorptie onderscheiden?
De snelheid waarmee de werkzame stof wordt opgenomen en de mate van de opname.
Hoe varieert de biologische beschikbaarheid?
Van 0 (geen werkzame stof beschikbaar) tot 1 (alle werkzame stof beschikbaar)
Hoe wordt het verlies berekend?
(1-F) × 100%
Hoe treedt verlies op van werkzame beschikbare stof?
Bijvoorbeeld door orale toediening door afbraak van de werkzame stof in het maag-darmkanaal of de lever bij eerste passage.
Hoe wordt de eerste passage in de lever genoemd?
First-pass effect
Wat is de AUC?
De Area Under the Curve is de oppervlakte onder tijd-concentratie curve. Het zegt iets over de totale blootstelling aan een geneesmiddel.
Wat is het verdelingsvolume (Vd)?
De maat voor de verdeling van de stof in het lichaam.
Waarom heet het ook wel fictief volume?
Omdat het verdelingsvolume groter kan zijn dan het lichaamsgewicht.
Wat heb je nodig om het verdelingsvolume te berekenen en hoe ziet de formule eruit?
Het kan worden berekend als men weet hoeveel geneesmiddel er in de patiënt aanwezig is en de bijbehorende plasmaconcentratie en kan worden gedefinieerd door de formule: C0 = F × D / Vd.
Wat zegt een klein/groot verdelingsvolume?
Het verdelingsvolume zal klein zijn wanneer een relatief groot deel van de totale hoeveelheid geneesmiddel zich in het plasma bevindt, bijvoorbeeld door sterke binding aan plasma-eiwitten. Het verdelingsvolume is juist groot door sterk lipofiele eigenschappen.
Waarvoor is het verdelingsvolume van belang?
Voor het bepalen van een oplaaddosis om snel een gewenste plasmaconcentratie te bereiken.
Hoe wordt het verdelingsvolume uitgedrukt?
In relatie tot het lichaamsgewicht (L/kg).
Waar en hoe vindt metabolisme plaats?
In de lever via biotransformatie middels type I-reacties en type II-reacties.
Wat zijn type I-reacties en type II-reacties?
Metabolisering van stoffen middels type I-reacties betreft hydrolyse, oxidatie of reductie.
Type II-reacties worden ook wel conjugatie reacties genoemd en betreffen acetylering, gluconidering en sulfatering.
Wat is het gevolg van metabolisering?
Beide typen reacties resulteren over het algemeen in een toegenomen oplosbaarheid in water van het molecuul, wat vervolgens door de nier of via de gal wordt uitgescheiden. Soms wordt een geneesmiddel pas biologisch actief na metabolisme. Dan spreken we van een prodrug.
Wat is een belangrijk systeem bij metabolisering?
Het CYP450-enzymsysteem, waarvan CYP3A4 de belangrijkste is.
Wat doet het CYP450-enzymsysteem?
Door interactie met bepaalde medicijnen en voedingsmiddelen kan enzymremming of inductie optreden. Het gevolg van deze interactie is een verhoogde of vertraagde afbraak van medicijnen.
Bij welke medicijnen kan het CYP450-enzymsysteem problemen geven?
Bij medicijnen met een nauwe therapeutische breedte.
Wat zijn enzyminhibitors?
Enzyminhibitors zoals, azolen (ketoconazol, intraconazol, miconazol), claritromycine, erytromycine, verapamil en grapefruitsap zorgen voor inhibitie van CYP3A4. De inhibitie van CYP3A4 door deze medicijnen zorgt voor het ontstaan van hogere bloedspiegels. Dit effect treedt direct op.
Wat zijn enzyminducers?
Enzyminducers zoals, rifampicine (belangrijkste enzyminducer), anti-epileptica (carbamazepine, fenytoïne) en St. Janskruid hebben een inducerend effect op CYP3A4 en zorgen ervoor dat medicijnen sneller worden afgebroken. Hierdoor moet hoger gedoseerd worden. Dit effect treedt na dagen tot weken op. De dosering moet weer worden aangepast wanneer het inducerende middel gestopt wordt.
Wat zijn de twee belangrijkste wegen van eliminatie?
Via de lever en de nieren.
Hoe vindt eliminatie via de lever en de nieren plaats?
De nieren kunnen stoffen uitscheiden die goed wateroplosbaar zijn door filtratie of actieve tubulaire secretie. Een stof die minder hydrofiel is, wordt in de lever omgezet in hydrofiele stoffen via type I- en type II-reacties en verlaat het lichaam via de nieren of gal/feces