fashion vocabulary Flashcards
(69 cards)
1
Q
kledij
A
apparel
2
Q
kenmerkend, opvallend
A
distinctive
3
Q
wandtapijten
A
wall tapestries
4
Q
linen
A
linen
5
Q
teelt
A
cultivation
6
Q
vlas
A
flax
7
Q
vezel
A
fibre
8
Q
spinnerij/ weverij
A
spinning/ weaving mill
9
Q
tapijt
A
carpet
10
Q
vloerkleed
A
rug
11
Q
uitbreiden
A
to expand
12
Q
afzetmarkt, verkooppunt
A
outlet
13
Q
wandbekleding
A
wall covering
14
Q
zetelbekleding
A
seat cover
15
Q
automobile
A
automotive
16
Q
de banden strakker aanhalen
A
to tighten the links
17
Q
verbetering, verfijning
A
refinement
18
Q
het bleken
A
bleaching
19
Q
het verven
A
dyeing
20
Q
(textile)veredeling, afwerking
A
finishing
21
Q
een lak aanbrengen
A
coating
22
Q
kenmerk
A
characteristic
23
Q
bewaren, behouden
A
to preserve
24
Q
ketting
A
chain
25
volledigheid
entirety
26
small or medium size enterprise
SME
27
soepel
flexible, flexibility
28
aanpassing
adaptation
29
marktomstandigheden
market conditions
30
onderhevig zijn aan
to be subject to
31
seizoensschommelingen
seasonal fluctuation
32
het bewaren, behouden
preservation
33
automatisering
automation
34
toepassing
application
35
handel
trade
36
aanmoedingen
encouraging
37
anticiperen
to anticipate
38
afschaffing
abolition
39
quota systeem
quota system
40
tijdperk
era
41
onvermijdelijk
inevitable
42
veilig stellen
to secure
43
gunstig
favourable
44
vooruitzicht
prospect
45
concurreren
to compete
46
veelzijdig
versatile
47
weg- en waterbouwkunde
civil engineering
48
prestatie, gedrag
performance
49
bloeiend
booming
50
onderzoek en ontwikkeling
research and development
51
gonzend, ronkend
buzzing
52
intelligente vezels
smart fibres
53
extreem kleine vezels
nanofibres
54
lichtgevend
luminescent
55
soort katoenstof
drill (cloth)
56
dons
nap
57
ruw
rugged
58
glanzend
lustrous
59
dekbed
duvet
60
vervagen
to fade
61
vacht/ dons
pile
62
zelfkant
selvage
63
hoes
slip cover
64
platbinding
plain weave
65
verdikkingen
slubs
66
kameeldons
noil
67
rafelen
to ravel
68
rafelen/ scheuren
to shred
69
geruis
rustle