final: chapters 6-8 Flashcards
(195 cards)
1
Q
de vriendin
A
(girl)friend
2
Q
de serveerster
A
waitress (female)
3
Q
de ober
A
server (male)
4
Q
de tafel
A
table
5
Q
ons
A
us
6
Q
bij
A
at
7
Q
HET raam
A
window
8
Q
gaan zitten
A
sit down
9
Q
de menukaart
A
menu
10
Q
te
A
to
11
Q
ik heb dorst
A
i’m thirsty
12
Q
mij
A
me
13
Q
alleen
A
only/just
14
Q
HET hoofdgerecht
A
entree
15
Q
ik heb honger
A
i’m hungry
16
Q
HET voorgerecht
A
appetizer
17
Q
HET nagerecht / HET toetje
A
dessert
18
Q
erg
A
very
19
Q
als
A
as
20
Q
de biefstuk
A
steak
21
Q
frietjes (HET frietje)
A
chips
22
Q
de salade
A
salad
23
Q
de kip
A
chicken
24
Q
de rijst
A
rice
25
HET vlees
meat
26
vegetarisch(e)
vegetarian
27
kiezen
choose
28
HET mes
knife
29
HET bestek
cutlery
30
de vork
fork
31
de lepel
spoon
32
halen
fetch
33
moeilijk
difficult
34
het gaat wel
it's ok
35
de soort
kind
36
houd (houden) van
like
37
proef (proeven)
try
38
vet
greasy/rich
39
HET ijs
ice cream
40
vruchten (vrucht)
fruit
41
zonder
without
42
mogen
allowed to
permission (MOGEN we hier roken?)
polite request (MAG ik een biertje?)
43
willen
want to
desire (ik WIL graag en biertje bestellen)
44
moeten
must
obligation (MOETEN we fooi geven?)
necessity (ik MOET even naar de we)
45
kunnen
be able to/can
possibility (wij KUNNEN de rekening splitten)
polite request (KAN ik een rondje bestellen?)
ability/skill (ik KAN heel lekker koken)
46
zullen
shall
proposal (ZULLEN we een biertje bestellen?)
future (ik ZAL je een tikkie sturen)
47
zullen request structure
zullen + we + infinitive
V1 + subject + rest + V2 + rest of rest
ex: zullen we vanavond een concertzien?
rest = when --> how/what --> location
48
hoeven
need
49
modal verb formula
S - V1 - R - V2
ik - kan - goed - piano spelen
50
mogen conjugation
ik - mag
jij/je/u - mag
hij/zij/ze - mag
het - mag
wij/we - mogen
jullie - mogen
zij/ze - mogen
51
willen conjugation
ik - wil
jij/je/u - wil/wilt
hij/zij/ze - wil
het - wil
wij/we - willen
jullie - willen
zij/ze - willen
52
moeten conjugation
ik - moet
jij/je/u - moet
hij/zij/ze - moet
het - moet
wij/we - moeten
jullie - moeten
zij/ze - moeten
53
kunnen conjugation
ik - kan
jij/je/u - kan/kunt
hij/zij/ze - kan
het - kan
wij/we - kunnen
jullie - kunnen
zij/ze - kunnen
54
zullen conjugation
ik - zal
jij/je/u - zal/zult
hij/zij/ze - zal
het - zal
wij/we - zullen
jullie - zullen
zij/ze - zullen
55
vind je __ lekker?
do you find __ delicious?
56
houd je van __ ? ja, ik hou van __
do you like __ ? yes, i like __
57
lust jij __?
do you eat/like __?
58
het is oké/redelijk
it is ok/tolerable
59
ik vind het niet lekker
i find it not delicious
60
ik houd niet van / ik lust geen
i do not like
61
ik vind het (erg/heel) vies/vreselijk/verschrikkelijk/afschuwelijk
i find it (very) nasty/terrible/horrible/awful
62
kleding
clothing
63
verschillend(e)
different
64
HET merk (merken)
brand
65
soms
sometimes
66
normaal
usually
67
wat voor
what kind of
68
HET model
style
69
licht(e)
light
70
laag
low
71
probeert (proberen)
try on
72
allebei
both
73
ergens
somewhere
74
passen
try on
75
paskamers
changing rooms
76
zitten
fit
77
kleiner(e) / kleinst(e)
smaller / smallest
78
wijd
wide
79
het spijt me
i'm sorry
80
ruilen
exchange
81
allerlei
all kinds of
82
staat me het best (staan)
suits me best
83
wit(te)
white
84
zwart(e)
black
85
roze
pink
86
groen(e)
green
87
blauw(e)
blue
88
grijs
grey
89
rood (rode)
red
90
geel
yellow
91
bruin
brown
92
paars
purple
93
oranje
orange
94
donkerblauw
dark blue
95
donkerbruin
dark brown
96
lichtgeel
light yellow
97
lichtgroen
light green
98
HET t-shirt
t-shirt
99
de broek
trousers
100
de spijkerbroek
jeans
101
de trui
sweater
102
de bloes
blouse
103
HET overhemd
shirt
104
de rok
skirt
105
de jas
coat
106
de jurk
dress
107
de schoenen
shoes
108
HET pak
suit
109
de makelaar
real estate agent
110
de woonruimte
accommodation/somewhere to live
111
de stad
city/town
112
de vriend
(boy)friend
113
samenwonen
live together
114
bepaald
certain
115
de woning
house
116
de tuin
garden
117
de bovenwoning
upstairs apartment
118
HET appartement
apartment
119
mogelijkhed(en)
possibilities/options
120
zie (zien)
see
121
floor #s
eerste
tweede
derde
vierde
122
de huurprijs / huren
rent
123
de verdieping
floor/story
124
ver
far
125
de buurt
neighborhood
126
HET centrum
city center
127
dicht bij
close to
128
de vierkant(e) meter
square meters
129
de woonkamer
living room
130
de keuken
kitchen
131
ruim(e)
spacious
132
de slapkamer
bedroom
133
HET balkon
balcony
134
de gang
passage(way)
135
de wc
toilet
136
de douche
shower
137
de badkamer
bathroom
138
HET bad
bath
139
geschitk(e)
suitable
140
huizen (HET huis)
houses
141
rijteshuis
townhouse
142
HET vrijstaande huis
standalone house
143
HET grachtenpand
canal house
144
want / omdat
because
145
kast(en)
cupboard(s)
146
gemeubileerd
furnished
147
bedden (HET bed)
beds
148
kledingkast
closet
149
HET dekbed
duvet
150
HET deken
blanket
151
HET kussen
pillow
152
de wekker
clock
153
HET nachtkasje
nightstand
154
stoelen (de stoel)
chairs
155
HET bureau
desk
156
de bank
sofa/couch
157
HET voordeel
advantage
158
de kamer
living room
159
zonnig(e)
sunny
160
benedenwoning
ground-floor apartment
161
dat likjt me fantastisch
that sounds great
162
bel (bellen)
phone
163
comparatief rules for -ER adjectives
add -DER
ex: lekker --> lekkerDER(e)
164
comparatief rules for other adjectives
add -ER
ex: rood --> rodER(e)
165
superlatief rules
add -ST
ex: leuk --> leukST(e)
ex: groot --> grooST(e)
166
when to add "e" to an adjective
"de" nouns + adj. after --> no "e"
ex: de appel is zoet
"de" noun + adj. before --> add "e"
ex: de/een zoete appel
"het" noun + adj. before --> add "e"
ex: het zoete appeltje
indefinite "het" noun + adj. --> no "e"
ex: een zoet appeltje
plural ("de") noun + adj. --> add "e"
ex: twee zoete appels
167
leuk comparatief + superlatief
leuk, leuker, leukst(e)
die hond is de LEUKSTE / de leukste hond
dit paarse T-shirt is LEUKER dan dat gele T-shirt
die LEUKERE kat is dichtbij de hond
168
mooi comparatief + superlatief
mooi, mooier(e), mooist(e)
deze boom is de MOOISTE
die jurk is MOOIER dan dit jas
het MOOIERE meisje draagt een blauwe broek
169
groot comparatief + superlatief
groot, groter(e), grootst(e)
zijn (his) familie is de GROOTSTE
jouw familie is GROTER dan de mijne
de GROTERE jongen eet een appel
170
duur comparatief + superlatief
duur, duurder(e), duurst(e)
het DUURSTE shirt is van dat merk (brand)
de oorbellen zijn DUURDER dan de ketting
dat DUURDERE shirt is mooier
171
goed comparatief + superlatief
goed, beter(e), best(e)
mijn BESTE vriend is bij de boom
dit voorgerecht is BETER dan het voorgerecht
de BETERE optie is bij het raam
172
graag comparatief + superlatief
graag (like to), liever(e) (like more), liefst(e) (like best)
ik eet liever pizza
173
veel comparatief + superlatief
veel, meer(e), meest(e)
ik hou MEER van eten dan van slapen
zij heeft de MEESTE honden
er zijn VEEL katten
174
weinig comparatief + superlatief
weinig, minder(E), minst(e)
ik vind haar het MINST leuk
die man is MINDER lelijk
het MINDER mooie boek ligt boven (above) de tafel
175
chic comparatief + superlatief
chic, chiquer, chicst(e)
het CHICSTE bureau is duur
deze trui is CHIQUER dan die handschoenen (gloves)
de CHIQUERE sjaal (scarf) ligt op het bed
176
dragen conjugation
ik draag
zij draagt
hij draagt
jij draagt
wij dragen
zij dragen
177
"our" depending on de and het
de = "onze" (onze kat, onze katten)
het = "ons" (ons drinkje)
178
"het" demonstratief pronomen
dit (this), dat (that)
het t-shirt --> dit / dat t-shirt
179
"de" demonstratief pronomen
deze (this), die (that)
de broek --> deze / die broek
de t-shirts --> deze t-shirts
180
object pronomen
de --> hij (subject), hem (object)
het --> het (subject, object)
plural (de) --> ze (subject, object)
181
personal possessive pronomen
mijn
jouw/je
uw
zijn (his)
haar
onze/ons
jullie/je
hun (their)
182
personal object pronouns
mij
jou
u
hem
haar
ons
jullie
ze/hem
183
when to use "geen"
*use BEFORE an INDEFINITE noun
ex: ik heb EEN fiets --> nee, ik heb GEEN fiets
ex: ik drink een lekkere koffie --> ik drink GEEN lekkere koffie
AFTER verb + BEFORE language noun
ex: ze (she) spreekt GEEN nederlands
184
when to use "niet"
*use AFTER a DEFINITE noun
ex: ik heb DE lekkere koffie --> ik heb DE lekkere koffie NIET
AFTER FINITE verbs
ex: ik rook NIET
ex: ik kan NIET zwimmen
BEFORE a preposition
ex: ik woon NIET in zwolle
ex: nee, wij gaan NIET naar de bioscoop
BEFORE an adjective/verb
ex: onze familie is NIET groot
ex: nee, je praat NIET snel
185
preposition verbs
liggen (tapijt) (rug) --> ligt
staan (lamp) --> staat
zitten (stoel) --> zit
hangen (clock) --> hangt
186
prepositions
aan = on/at
ex: het schilderij hangt AAN de muur
achter = behind
ex: de tuin is ACHTER het huis
beneden = below/under/downstairs
ex: BENEDEDEN mij woont een jong koppel
bij = near/close to
ex: wij wonen BIJ het station
binnen = within/inside
ex: de kind zit BINNEN
boven = above/upstairs
ex: mijn laptop ligt BOVEN
in = in
ex: opa zit graag IN zijn stoel
met = with
ex: ik heb een huis MET een balkon
naast = next to/beside
ex: NAAST het bed staat een katje
om = around
ex: de stoelen staan OM de tafel
onder = under
ex: de hond ligt ONDER het bed
op = on
ex: het boek ligt OP de tafel
over = over
ex: het deken (blanket) ligt OVER de bank
rond = around
ex: ROND de bank liggen kussens
tegen = against
ex: de lamp staat TEGEN de muur
tegenover = opposite
ex: TEGENOVER de bank staat een tafel
tussen = between
ex: de lamp staat TUSSEN de bank en de stoel
voor = in front of
ex: er staat een pinguin VOOR de deur
naar = to
ex: in het weekend gaan we NAAR de markt
187
ik vind het eten verschrikkelijk
i find the food terrible
188
ik vind koffie erg lekker
i find coffee very delicious
189
nederlands eten vind ik niet lekker
dutch food is not tasty to me
190
ik mis mexicaans eten en Amerikaanse snacks, maar ik hou van nederlandse koffie en brood--en hun goedkope prijzen!
i miss mexican food and american snacks, but i love dutch coffee and bread--and their cheap prices!
191
amsterdam is prachtig en ik hou van de grachten. Ik loop graag over straat en ga graag naar winkels en cafés
amsterdam is beautiful and i love the canals. i like to walk on the streets and go into stores and cafes
192
er is zoveel te doen hier! ik ga naar films, bars en musea, en ga naar bars, ik eet in restaurants met mijn vrienden, en ik loop in parken. ik hou zo veel van amsterdam! ik wil niet
terug naar Amerika
there is so much to do here! i go to films, bars and museums, i eat in restaurants with my friends, and i walk in parks. i love Amsterdam so much! i don't want to return to america
193
mijn favoriete kleding is mijn bruine jas. ik vind mijn bruine jas leuker dan mijn blauwe jas, omdat de bruine jas groter en warmer is. ik hou ook van mijn zwarte laarzen en mijn zwarte schooltas. Ik hou van mijn bril because ik moet hem dragen!
my favorite clothing is my brown coat. i like my brown coat more than my blue coat because the brown jacket is bigger and warmer. i also like my black boots and my black schoolbag. i like my glasses because i must wear them!
194
ik hou niet van het weer nu. het is grijs en regenachtig. in augustus is het zonnig en warm, maar in de winter is het verschrikkelijk.
i do not like the weather now. it is gray and rainy. in august, it is sunny and warm, but in the winter, it is horrible
195
ik vind het leuk dat mensen hier fietsen. maar het is eng om hier te fietsen! er zijn zoveel mensen op straat
i like that people bike here. but it is scary to bike here! there are so many people on the street
