midterm: chapters 1-5 Flashcards
1
Q
hoe heet jij?
A
what’s your name?
2
Q
de docent
A
teacher
3
Q
hoe oud ben jij?
A
how old are you?
4
Q
geboortejaar
A
birthyear
5
Q
leeftijd
A
age
6
Q
geboorteland
A
country of birth
7
Q
wie ben jij?
A
who are you?
8
Q
waar woon je?
A
where do you live?
9
Q
nul
A
zero
10
Q
één
A
one
11
Q
twee
A
two
12
Q
drie
A
three
13
Q
fier
A
four
14
Q
vijf
A
five
15
Q
zes
A
six
16
Q
zeven
A
seven
17
Q
acht
A
eight
18
Q
negen
A
nine
19
Q
tien
A
ten
20
Q
elf
A
eleven
21
Q
twaalf
A
twelve
22
Q
dertien
A
thirteen
23
Q
VEERtien
A
fourteen
24
Q
vifjtien
A
fifteen
25
zestien
sixteen
26
zeventien
seventeen
27
achtien
eighteen
28
negentien
nineteen
29
twintig
twenty
30
ééntwintig
twenty one
31
tweeëntwintig
twenty two
32
drieëntwintig
twenty three
33
vierentwintig
twenty four
34
vijfentwintig
twenty five
35
zesentwintig
twenty six
36
zeventwintig
twenty seven
37
DERtig
thirty
38
VEERtig
forty
39
vijftig
fifty
40
vijftig
fifty
41
zestig
sixty
42
zeventig
seventy
43
tachtig
eighty
44
negentig
ninety
45
honderd
one hundred
46
verb can/can't end in a double letter in dutch?
can't
47
if the verb has one consonant after the vowel... (wonen)
it's long, add a vowel (woon)
48
wonen conjugation
ik woon
je/u/hij/zij woont
jullie/zij/we wonen
49
helpen conjugation
ik help
je/u/hij/zij helpt
jullie/zij/we helpen
50
vragen conjugation
ik vraag
je/u/hij/zij vraagt
jullie/zij/we vragen
51
kennen conjugation
ik ken
je/u/hij/zij kent
jullie/zij/we kennen
52
zijn conjugation
ik ben
jij/je/u bent
hij/zij is
jullie/zij/we zijn
53
hebben conjugation
ik heb
jij hebt
u heeft
hi/zij heeft
jullie/zij/we hebben
54
komen + uit conjugation
ik kom uit
jij/je/u komt (je) uit
hij/zij komt uit
jullie/zij/we komen uit
55
__ jij?
spreek jij engels? vs jij spreekT engels
56
de broer
brother
57
de zus
sister
58
de familie
the family
59
de ouders
the parents
60
de dochter
daughter
61
de zoon
son
62
het gezin
lived-with/created family
63
de broerofzus
sibling
64
de opa
grandfather
65
de oma
grandmother
66
de tante
aunt
67
de oom
uncle
68
de neef
nephew/cousin
69
de nicht/nichtje
niece/cousin
70
de stiefvader
stepfather
71
de stiefmoeder
stepmother
72
vriendin
girlfriend
73
vriend
boyfriend/friend
74
de schoonmoeder
mother-in-law
75
de schoonvader
father-in-law
76
ons (our) is used for...
"het" words in the singular
| ons gezin
77
onze (our) is used for...
"de" words in the singular and ALL plurals
| (onze familie)
78
hij komt op bezoek
he comes to visit
79
hers
HAAR ogen zijn groene
80
his
ZIJN haar is grijs
81
mine
MIJN leeftijd is twintig
82
their
HUN vriend komt op bezoek
83
yours (informal)
je hebt JOUW/JE huisdier
84
yours (formal)
UW lengte is 160 cm
85
when you ask a yes/no question, start with...
the verb (woon je in Amsterdam?)
86
kaal
bald
87
krullend
curly
88
steil
straight
89
golvend
wavy
90
mollig
chubby
91
slank
slim
92
een bril
glasses
93
snor
moustache
94
baard
beard
95
sik
goatee
96
rimpels
wrinkles
97
lang
tall
98
kort
short
99
oud
old
100
jong
young
101
donker
dark
102
licht
light
103
oranje
orange
104
rood
red
105
geel
yellow
106
blauw
blue
107
groen
green
108
paars
purple
109
bruin
brown
110
zwarte
black
111
grijs
grey
112
wit
white
113
zij heeft groenE ogen
she has green eyes
| add e when you have a plural noun or a "de" noun
114
where
WAAR is je moeder?
115
who
WIE is haar vader?
116
which
WELK(E) boek(en) is/zijn van mij?
117
why
WAAROM is zijn vader hier?
118
how many
HOEVEEL studenten eten?
119
when
WANNEER komen hun ouders op bezoek?
120
komt tegen (tegenkomen)
meets
121
geleden
ago
122
leuk
nice
123
hoe gaat het?
how's it going?
124
het gaat wel
all right
125
prima
fine
126
problemen (het probleem)
problems
127
ik hou van (leuk vinden)
i like
128
ik hou niet van
i don't like
129
ik ben dol/ik ben gek op katten
i love/i'm crazy about cats
130
ik houd van (houden van)
i love (ik houd van katten, ik hou mijn kat)
131
buren
neighbors
132
belangrijk
important
133
gaan
go
134
een paar dagen (dag)
a few days
135
Venetië
Venice
136
prachtig
fine/splendid
137
veel
many
138
foto's maken
take photos
139
sinds
since
140
romantische
romantic
141
na
after
142
kijken naar
look at
143
direct
right now
144
iets
something
145
thuis
at home
146
afspreken
make an appointment
147
zal ik
148
maken
to make
149
de datum
the date
150
dat lukt niet (lukken)
that doesn't work
151
dan
then
152
kan (kunnen)
can
153
blijf (blijven)
stay
154
schrijf (schrijven)
write
155
zal (zullen)
will/shall
156
hartstikke
very/completely
157
vind ik ook (vinden)
i think so too
158
ik moet ervandoor
i have to go
159
gauw
quickly
160
ervandoor
away/off
161
wens (wensen)
wish
162
fijne (fijn)
nice/good
163
doe de groeten aan (de groeten doen aan)
give my regards to
164
volgende
next
165
tot dan
until then
166
boodschappen doen
go shopping
167
de groenteboer
greengrocer
168
er
there
169
de beurt
turn
170
wie is er aan de beurt?
who's next?
171
kleine (klein)
small
172
de courgette
zucchini
173
gele (geel)
yellow
174
mooie (mooi)
nice
175
paprika's (de paprika)
bell/sweet peppers
176
tomaten (de tomaat)
tomatoes
177
(na)tuurlijk
of course
178
anders nog iets?
anything else?
179
typisch
typical
180
het gerecht
dish
181
buitenlanders (de buitenlander)
foreigners
182
de andijvie
endive
183
de stamppot
mashed potato and vegetables
184
spekjes (het spekje)
bacon
185
vaak
often
186
heerlijk
delicious
187
goedkope (goedkoop)
cheap
188
hoeveel
how much
189
heb nodig (nodig hebben)
need
190
personen (de persoon)
people
191
ongeveer
about
192
halve (half)
half
193
de kilo
kilo
194
aardappels (de aardappel)
potatoes
195
de slager
butcher
196
was (zijn)
was
197
de bloemkool
cauliflower
198
het bakje (de bak)
punnet
199
champignons (de champignon)
mushroom
200
de peterselie
parsley
201
het bosje (de bos)
bunch
202
boontjes (het boontje)
beans
203
verse (vers)
fresh
204
de knoflook
garlic
205
komkommers (de komkommer)
cucumbers
206
wel
quite
207
genoeg
enough
208
waarnaartoe
where to
209
erbij
with it
210
prettig
nice
211
het weekend
weekend
212
de fles
bottle
213
geeft niet
doesn't matter
214
de pak
carton
215
de pot
jar
216
de rol
roll/bolt
217
de pakje
package
218
de doos
box
219
de zak
bag/sack
220
de krat
crate
221
de kuipje
tub
222
het blik
can
223
de tube
tube
224
augurken (augurk)
pickles
225
de hagelslag
sprinkles
226
de boter
butter
227
het kattenvoer
cat food
228
de lucifers
matches
229
het beschuit (beschuiten)
biscuits
230
eieren (ei)
eggs
231
sperziebonen
green beans
232
vierten (viert)
celebrates
233
de verjaardag/jarig
birthday
234
samen
together
235
dit is
this is
236
prettig met je
pleased to meet you
237
elkaar
one another
238
kennen (kennen)
know (people)
239
het biertje
beer
240
ik trakteer
it's my treat (trakteren)
241
wil graag (graag willen)
would like
242
neem (nemen)
have/take
243
roep (roepen)
call
244
de ober
server (male)
245
de serveerster
server (female)
246
franse (frans)
french
247
mag (mogen)
order
248
spaanse (spaans)
spanish
249
zuid-afrikaanse/afrikaans
south african
250
proost
cheers
251
het poosje
short while
252
later (laat)
later
253
dat is
that is
254
het idee
idea
255
het zelfde
the same
256
ja, graag
yes, please
257
het rondje
round
258
betaal (betallen)
pay
259
geef (geven)
give
260
nog maar
another
261
het glas
glass
262
afrekenen
pay/settle the bill
263
alles
everything
264
eerste
first
265
tweede
second
266
derde
third
267
er
there
268
smal
narrow
269
de wortel (wortels)
carrot
270
de broccoli
broccoli
271
de sla
lettuce
272
de kool
cabbage
273
de zuuurkool
sauerkraut
274
de boerenkool
kale
275
de ui (uien)
onion
276
zacht vs hard
soft vs hard
277
mooi vs lelijk
pretty vs ugly
278
groot vs klein
large vs small
279
moeilijk vs makkelijk
difficult vs easy
280
zwaar vs licht
heavy vs light
281
vies vs school
dirty vs clean
282
duur vs goedkoop
expensive vs cheap
283
vers vs rot
fresh vs rotten
284
laag vs hoog
low vs high
285
gezond vs ongezond
healthy vs unhealthy
286
dik vs dun
fat vs skinny
287
nat vs droog
wet vs dry
288
donker vs licht
dark vs light
289
goed vs slecht
good vs bad
290
leeg vs vol
empty vs full
291
jong vs oud
young vs old
292
zuur vs zoet
sour vs sweet
293
breed vs smal
wide vs narrow
294
lang vs kort
tall vs short
295
warm vs koud
hot vs cold
296
de lijste
list
297
prei
leek
298
druiVen (druiF)
grapes
299
perziken (perzik)
peaches
300
uitstekend!
outstanding!
301
op
specific day or date
(ex: ik heb les OP mandaag / ik ben getruowd OP 15 augustus)
302
in
season, specific year, part of day
(ex: ik ben jarig IN januari / ik heb les IN de middag)
303
om
specific time (ik leb les OM 9 uur)
304
hoe laat is het? het is...
what is the time? the time is...
305
een halfuur
a half-hour
306
een kwartier
a quarter-hour
307
tien over zeven
7:10
308
kwart over zeven
7:15
309
tien voor half acht
7:20
310
vijf voor half acht
7:25
311
half acht
7:30
312
vijf over half acht
7:35
313
tien over half acht
7:40
314
kwart voor acht
7:45
315
tien voor acht
7:50
316
vijf voor acht
7:55
317
inversie formula
Ra (time/location) - V1 - S - Rb (rest of rest)
(ex: mijn vader komt fridag op bezoiek --> vridag komt mijn vader op bezoek)
318
inversie met "jij"
don't add the t
(ex: jij koopt deze biertjes --> deze biertjes koop jij)
319
voor afspraakmaken (zullen)
zal/zullen + ik/wij + infinitive verb
(ex: zal ik donderdag voor je koken? / zullen we naar Amsterdam fietsen?)
320
voor afspraakmaken (ga je mee naar...?)
will you join me to...?
gaa je mee naar + place
(ex: ga je mee naar de supermarkt?)
321
voor afspraakmaken (ga je mee + infinitief?)
are you coming...?
ga je mee + infinitive
(ex: ga je mee wadelen?)
322
ja, (dat liek me) leuk!
yes, (i like that) nice!
323
ja, dat lukt/dan heb ik tijd
yes, that works/i have time
324
ja, (dat is een) goed idee/plan
yes, (that is a) good idea/plan
325
ja, leuk/tof/top/prima
yes, nice/cool/great/great
326
nee, dat vind ik niet keuk
no, i don't like that
327
nee, dan heb ik geen tijd
no, i don't have time
328
nee, ik heb al een afspraak
no, i already have an appointment
329
nee, ik heb geen zin
no, i don't feel like it
330
plural noun with emphasis at the end of the noun
add -en
(ex: het problEm --> de problemen, de minUUt --> minuuten)
331
plural noun with emphasis at the beginning/end of the noun
add -'s
(ex: de AUto --> de autos, de discUssie --> de discussies)
332
if the noun ends with a, o, u i, or y...
add -'s
(ex: avocado's, kiwi's, paprika's)
333
if the noun ends with short e...
add -s
(ex: kastanjes, pepertjes)
334
if the noun ends with ui, ei, jo, ou(w), au(w)...
add -en
(ex: aardbein, uien)
335
if the noun ends with a consonant...
add -en
(ex: meloenen, bananen)
336
if the noun ends with er, el...
add -s
(ex: konkommers, appels)
337
if the noun is an irreuglar...
add -eren
(ex: eieren, kinderen)
338
do cents/jaars/urrs/grams become plural when there's a # attached?
NO! but if you're just saying the word, you can make it plural (de appel kost 4 euro / je betaalt in euro's)
339
after definite articles...
always add -e at the end
(ex: DE bruinE hond, HET kleinE gezin)
340
"de" rules for indefinite adjectives
add -e at the end
(ex: DE rodE appel --> EEN rodE appel)
341
"het" rules for indefinite adjectives
don't add -e at the end
(ex: HET grotE huis --> EEN groot huis)
342
imperative formal rules
stem + t + u (+ maar (please))
(ex: zegt u het maar, gaat u maar zitten)
343
imperative neutral rules
stem
(ex: zeg het maar, doe maar)
