folder 4 woordenschat ned-eng Flashcards
(74 cards)
1
Q
een drankje
A
a beverage
2
Q
een kom
A
a bowl
3
Q
zuivel
A
dairy
4
Q
een periode van tien jaar
A
a decade
5
Q
een smaak
A
a flavour
6
Q
een laagje
A
a layer
7
Q
een pauze
A
recess
8
Q
en dienblad
A
a tray
9
Q
een extraatje
A
a treat
10
Q
een frisdrank
A
a soda
11
Q
een aubergine
A
an aubergine
12
Q
rundvlees
A
beef
13
Q
een paprika
A
a bell pepper
14
Q
een bosbes
A
a blueberry
15
Q
een broccoli
A
a broccoli
16
Q
boter
A
butter
17
Q
een wortel
A
a carrot
18
Q
een bloemkool
A
a cauliflower
19
Q
ontbijtgranen
A
cereal
20
Q
room
A
cream
21
Q
een komkommer
A
a cucumber
22
Q
een ei
eiwit, eigeel
A
an egg
egg wite, yolk
23
Q
look
A
garlic
24
Q
lamsvlees
A
lamb
25
een citroen
a lemon
26
sla
lettuce
27
een limoen
a lime
28
een brood / sneetjes brood
a loaf / slices of bread
29
een mango
a mango
30
een bokaal
a mason jar
31
melk
milk
32
een champion
a mushroom
33
spinazie
spinach
34
een pompoen
a squash
35
een aardbei
a strawberry
36
een watermeloen
a watermelon
37
tarwe
wheat
38
yoghurt
yoghurt
39
koken
to boil
40
hakken
to chop
41
klagen
to complain
42
afschaffen
to cut
43
stomen
steam
44
heerlijk
delicious
45
walgelijk
gross
46
voedzaam
nutritious
47
ingeblikt
canned
48
buiten
outdoors
49
verminderen
to cut down on
50
de draak steken met
to poke fun at
51
verspilt worden
to go waste
52
nippen van
to sip
53
smaken
to taste
54
opschrokken
to wolf down
55
een snoepreep
a candy bar
56
een buurtwinkel
a corner shop
57
toevoegen
to add
58
gieten
to pour
59
strooien
to sprinkle
60
kloppen
to wisk
61
iemand die niet actief is
a couch potato
62
aan de late kant zijn
to be running late
63
een geheim verklappen
to spill the beans
64
een barman
a bartender
65
een rekening
a bill
66
een gang
a course
67
een werknemer
an employee
68
een voorgerecht
an entrée
69
een hoofdgerecht
a main course
70
een voorgerecht
a starter
71
een fooi
a tip
72
een ober / serveerster
a waiter / waitress
73
bevestigen
to confirm
74
bijeenrapen, verzamelen
to gather