Frans 25-26 Flashcards
(66 cards)
0
Q
de namiddag
A
l’après-midi
1
Q
de liefhebber
A
l’amateur
2
Q
de workshop
A
l’atelier
3
Q
het bos
A
le bois
4
Q
de beginneling de beginnelinge
A
le débutant, la débutante
5
Q
de buurt, de omgeving
A
les environs
6
Q
het petanquespel
A
le jeu des boules
7
Q
het meer
A
le lac
8
Q
de muzikant, de muzikante
A
le musicien, la musicienne
9
Q
het hindernissenparcour
A
le parcours d’audace
10
Q
het waterskien
A
le ski nautique
11
Q
het tiental
A
la dizaine
12
Q
de ploeg
A
l’équipe
13
Q
de inschrijving
A
l’inscription
14
Q
de gelegenheid
A
l’occasion
15
Q
de wedstrijd
A
la partie
16
Q
het speelplein
A
la plaine de jeux
17
Q
de mogelijkheid
A
la possibilité
18
Q
de pttenbakker
A
la poterie
19
Q
de waaier, de verscheidenheid
A
la variété
20
Q
de snelheid
A
la vitesse
21
Q
de avonturier, de avonturierster
A
l’aventurier, l’aventurière
22
Q
het dillema
A
le dilemme
23
Q
de djembé
A
le djembé
24
de plataan
le platane
25
het ritme
le rythme
26
het avontuur
l'aventure
27
de koord
la corde
28
de lavendel
la lavande
29
de regio, de streek
la région
30
de sessie
la session
31
de aromatherapie
la thérapie aromatique
32
zeker, zekere, bepaalde
certain(e)
33
stom
nul(le)
34
provencaals
provencale
35
deelnemen aab
participer (à)
36
genieten van
profiter (de)
37
herkennen
reconnaîtee
38
zich uitleven
s'éclater
39
zich inschrijven
s'inscrire (à)
40
glimlachen
sourire
41
volgen
suivre
42
vanaf
à partir de
43
ongeveer
à peu près
44
in de hoogte
en hauteur
45
ondertussen
entre-temps
46
kei, heel intelligent
fort intelligent
47
mega keiveel
méga
48
slechts, enkel
ne .... que
49
misschien
peut-être
50
geluk hebben
avoir de la chance
51
ban zijn
avoir peur
52
veel plezier !
bon amusement
53
nee maar !
ca alors hoedje iponde de c
54
dat is zeker
ca c'est sur (hoedje c)
55
dat doet deugd
ca fait du bien (hoedje)
56
dat doet plezier
ca fait plaisir
57
vallen voor
craquer pour
58
in (top)vorm zij
être en plein forme
59
het lijkt me dat
il,me semble que
60
ik vero derstel dat
je suppose que
61
ze heeft bruin haar
elle a les cheveux bruns
62
hij heeft groene ogen
il a les yeux verts
63
hij draagt een bril
il.porte des lunettes
64
ik woon in de buurt op ongeveer drie kilometer
j'habite dans les environs à environ trois kilomètres
65
hij is bang van katten
il a peur des chats
