frans examen idoom H1-7 Flashcards

(110 cards)

1
Q

l’Education nationale

A

het onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

le bac

A

het eindexamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

une épreuve

A

een toets, een opgave, een examenopgave

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

la solution

A

de oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

un enseignant

A

een docent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

le proviseur

A

de rector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

le bulletin

A

het rapport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

redoubler

A

overdoen, blijven zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

réussir

A

slagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

fier de

A

trots op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

poursuivre

A

vervolgen, voortzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

obtenir

A

halen, behalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

un ordinateur

A

een computer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

les devoirs

A

het huiswerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

être en train de

A

bezig zijn te, bezig zijn met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

se tromper

A

zich vergissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

commettre

A

begaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

un emploi du temps

A

een rooster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

le manuel

A

het schoolboek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

améliorer

A

vebeteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

traiter

A

behandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

efficace

A

doeltreffend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

la condition

A

de omstandigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

faire preuve de

A

blijk geven van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
indifférent
onverschillig
26
hésiter
aarzelen
27
interdire
verebieden
28
obligatoire
verplicht
29
décourager
ontmoedigen
30
punir
straffen
31
la valeur
de waarde
32
la siècle
de eeuw
33
convaincre
overtuigen
34
le départ
het vertrek
35
souligner
onderstrepen
36
la performance
de prestatie
37
la confiance
het vertrouwen
38
le sujet
het onderwerp
39
impatient
ongeduldig
40
permettre
toestaan
41
eindexamen doen
passer le bac, passer son bac
42
studeren
faire des études
43
een college
un cours
44
de oefening
l'exercice
45
het cijfer
la note
46
een voldoende
une note suffisante
47
zich vergissen
se tromper
48
een vreemde taal
une langue étrangère
49
de pauze
la récréation
50
vrij
libre
51
een student, een studente
un étudiant, une étudiante
52
een baantje
un boulot
53
een kamer
une chambre
54
wonen
habiter
55
uitleggen
expliquer
56
entrretenir
onderhouden
57
appartenir à
behoren tot
58
la ressemblance
de gelijkenis
59
le bonheur
het geluk
60
adopter
aannemene, adopteren
61
la naissance
de geboorte
62
baptiser
dopen
63
le compagnon
de makker, de kameraad
63
gâter
verwennen
64
l'amitié
de vriendschap
65
mal élevé
slecht opgevoed
66
un epoux, une épouse
een echtgenote, echtgenoot
67
détester
een helel hebben aan
68
confier
toevertrouwen
69
plairre à
bevallen, in de smaak vallen
70
aîné
oudste
71
cadet
jongste
72
le dernier-né
de laastgeborene
73
une nièce, un neveu
een neef, een nichtje
74
une enface
de kinderejaren
75
un adulte
een volwassene
76
consacrer à
wijden aan, besteden aan
77
fréquenter
omgaan met
78
le comportement
het gedrag
79
responsable de
verantwoordelijk voor
80
abandonner
in de steek laten
81
la rupture
de breuk, het verbreken
82
divorcer
scheiden
83
la pauvreté
de armoede
84
insupportable
onuitstaanbaar
85
porter plainte
een klacht indienen
86
mourir
streven
87
conseiller
aanraden, advies geven
88
un entretien
een gesprek, een ouderhoud
89
la tension
de spanning
90
ridiculiser
belachelijk maken
91
le soutien
de steun
92
unique
enig
93
compréhensif
begripvol, begrijpend
94
faire appel à
een beroep doen op
95
de persoonlijke gegevens
les coorrdonnées
96
de voornaam
le prénom
97
de achternaam
le nom de famille
98
de geboorteplaats
le lieu de naissance
99
de geboortedatum
la date de naissance
100
de woonplaats, de verblijfplaats
le domicile
100
hoe oud
quel âge
101
een vrijgezel
un célibataire
102
leuk vinden
plaire
103
verliefd op
amoureux, amoureuse de
104
een vriend, vriendin
un copain, une copine
105
de verloofde
le fiiancé, la fiancée
106
getrouwd
marié
107
het gezin
la famille
108
geen zorgen
(il n'y a) pas de soucis