frans h 3 Flashcards
(115 cards)
1
Q
het vervoermiddel
A
le moyen de transport
2
Q
de reiziger
A
le voyageur
3
Q
het ticket
A
le billet
4
Q
de bestemming
A
le destination
5
Q
in de richting van
A
la dicention de
6
Q
het vertrek
A
le départ
7
Q
de dienstregeling
A
les horaires
8
Q
de vertraging
A
le retard
9
Q
de staking
A
la gréve
10
Q
het verkeer
A
la circulation
11
Q
de inlichting
A
le reseignement
12
Q
de volgende
A
le/la prochain
13
Q
over twee minuten
A
dans deux minutes
14
Q
de deur
A
la porte
15
Q
welkom
A
bienvenue
16
Q
het spijt me
A
je suis désolé
17
Q
schiet op
A
dépêche-toi
18
Q
één momentje
A
un instant
19
Q
ga
A
allez
20
Q
neem
A
prenez
21
Q
ga
A
allez
22
Q
alleen
A
seul
23
Q
wachten
A
attendre
24
Q
het (trein) station
A
la gare
25
het spoor
la voie
26
hij vertrekt
il part
27
het retour
l'aller-retour
28
de enkele reis
l'aller simple
29
overstappen
changer
30
(de trein) missen
manquer (le train)
31
het vliegtuig
l'avion
32
de fiets nemen
prendre le vélo
33
de auto
la voiture
34
vermijden
éviter
35
slapen
dormir
36
het verblijf
le logement
37
het uitstapje
la sortie
38
het afval
le déchet
39
de afvalbak
la poubelle
40
trots
fier, fiére
41
eigen, schoon
propre
42
de ervaring
l´expérience
43
de omgeving
les environs
44
milieubewust
écolo(gique)
45
de kip
la poule
46
tellement
zo, zoveel
47
d'ailleurs
trouwens
48
appris
geleerd
49
à part cela
buiten dat
50
il y aura
er zal/zullen zijn
51
on ira
we zullen gaan
52
on sera
we zullen zijn
53
on fera
we zullen doen/maken
54
de mening
l'avis
55
niet slecht
pas mal
56
vies
sale
57
prettig
agréable
58
tegenover
en face de
59
naast
à côté de
60
de buren
les voisins
61
schoonmaken
nettoyer
62
het ontbijt
le petit déjeuner
63
het strand
la plage
64
de badkamer
la salle de bains
65
het bed
le lit
66
het lawaai
le bruit
67
het geluk
la chance
68
aardig, lief
gentil
69
dichtbij
proche
70
de maand
le mois
71
de regio
la région
72
de regen
la pluie
73
het seizoen
la saison
74
de vrouw
la femme
75
de man
l´homme
76
zin hebben in
avoir envie de
77
noemen, bellen
appeler
78
de vrije tijd
le temps libre
79
goedkoop
bon marché
80
om die reden
pour cela
81
daarom
c´ect pourqoui
82
zoet
sucré
83
hartig, gezouten
salé
84
de honing
le miel
85
de boter
le beurre
86
l´équipement
de uitrusting
87
le retraité
de gepensioneerde
88
la particularité
de bijzonderheid
89
le maghreb
de landen in noord-arica
90
déguster
proeven
91
plaire
bevallen
92
abandonner
verlaten
93
jetter
weggooien
94
waar ga je heen
tu vas où
95
ik ga naar toulouse met de trein
Je vais à Toulouse en train
96
hoe laat vertrek je
tu parts à quelle heure
97
ik vertrek om 2 uur
je pars à deuz heures
98
hoe lang duurt de reis
le voyage dure combien de temps
99
de reis duurt een uur
le voyage dure une heure
100
is het een rechtstreekse trein
c´est un train direct
101
nee, je moet overtsappen in...
non, il faut changer à...
102
moet je reserveren
il faut reserver
103
ja, dat is verplicht
ouim c´est obligatoire
104
nee, dat is niet verplicht
non, ce n´ect past nécessaire
105
is het duur
ça coute cher
106
nee, ee enkele reis kost 15 euro
non, un aller-simple coute 15 euros
107
ben je hier op vakantie
tu es en vacances ici
108
ja ik verblijf in...
oui, je suis à ...
109
hoe vind je het
comment tu le trouves
110
niet slecht, er is een zwembad
pas mal, il y a une piscine
111
het ontbijt is heel goed
le petit déjeuner est trés bon
112
het is naast de skipiste
c´est à côté de la piste de ski
113
er is zelfs een ijsbaan tegenover
en face, il y a même une patinoire
114
maar de kamer is te klein
mais la chambre ect trop petite
115
mijn bed is niet comfortable
mon lit n´est pas confortable
