frans trajet 3 Flashcards
(108 cards)
1
Q
de sofa
A
le canapé
2
Q
het haar
A
les cheveux
3
Q
het strijkijzer
A
le fer à repasser
4
Q
het speeltje
A
le jouet
5
Q
de rolschaatsen
A
les patins à roulettes
6
Q
de piercing
A
le piercing
7
Q
de wakkerradio
A
le radio-réveil
8
Q
de tatoeage
A
le tatouage
9
Q
het ding
A
le truc
10
Q
de rommelmarkt
A
le vide-grenier
11
Q
ogen
A
les yeux
12
Q
de baard
A
la barbe
13
Q
het kenmerk
A
la caractéristique
14
Q
de spelconsole
A
la console de jeux
15
Q
de kleur
A
la couleur
16
Q
de versiering
A
la décoration
17
Q
de vorm
A
la forme
18
Q
de indruk
A
l’impression
19
Q
het materiaal
A
la matière
20
Q
de snor
A
la moustache
21
Q
avontuurlijk
A
aventureux - aventureuse
22
Q
autoritair
A
autoritaire
23
Q
mooi
A
beau-belle
24
Q
vreemd
A
bizarre
25
hip
branché
26
kalm
calme
27
warm
chaleureux-chaleureuse
28
sterk
costaud
29
creatief
créatif-créative
30
slim
débrouillard
31
afstandelijk
distant
32
zacht
doux-douce
33
energiek
énergique
34
boos
faché
35
moe
fatigué
36
kil
froid
37
intelligent
intelligent
38
hartelijk
jovial
39
macho
macho
40
schattig
mignon-mignonne
41
nieuw
nouveau-nouvelle
42
orgineel
original
43
populair
populaire
44
praktisch
pratique
45
ijdel
prétentieux- prétentieuse
46
behulpzaam
serviable
47
sterk
solide
48
zenuwachtig
stressé
49
lachend
souriant
50
gebruikt
utilisé
51
retro
vintage
52
toebehoren aan
appartenir à
53
aantrekken
attirer
54
passen
convenir
55
dienen om
servir à
56
woedend
en colère
57
in goede staat
en bon état
58
in slechte staat
en mauvais état
59
het gaat over
il s'agit de
60
niet op gemak
mal à l'aise
61
stil
timide
62
sociaal
sociable
63
hoe is zij
il-elle est comment?
64
hoe is zijn karakter
son caractère de x est comment?
65
elle a l'air
ze kijkt
66
me paraît/ me semble
lijkt mij
67
a un coté
aan ene kant
68
donne l'impression d'etre
geeft de indruk te zijn
69
c'est quelqu' un de
het is iemand van
70
je dirais qu'il- elle est
ik zou zeggen hij of zij
71
attentionné(e)
attent
72
nieuwsgierig
curieux, curieuse
73
beschikbaar
disponible
74
bescheiden
modeste
75
Hij/Zij/Wie/hoe ziet het eruit?
Il / Elle / Ça ressemble à qui / à quoi?
76
Hij/Zij/Het lijkt erop
Il / Elle / Ça ressemble à
77
zij broer
son frère
78
een bekende acteur
.un acteur connu.
79
een platenspeler
un tourne-disque
80
hoe lang is x
Quelle est la taille de X?
81
hoe lang is x
Combien mesure X
82
ze is stoer
elle est costaud
83
ze is klein
elle est petite
84
ze is slank
elle est mince
85
zij meet
elle mesure
86
wie is x
x est à qui
87
het is mijn broer
c'est x de mon frère
88
wie is x
c'est à
89
x behoort aan wie
appartient à qui
90
wat is het punt
a quoi ca sert
91
waar is het voor
ç'est pour faire quoi
92
het wordt gebruikt voor
ça sert à
93
het is voor
c'est pour
94
wij gebruiken het voor
on l'utilise pour
95
het is een object dat dient
c'est un objet qui sert à
96
het is een object waar het voor gebruikt wordt
c'est un objet qu'on utilise pour
97
fotos bekijken
visionner des images
98
versieren
décorer
99
in welke staat is hij/zij?
il/elle est en quel état
100
hij/zij is in zeer goede/slechte staat
il/elle est en tres bon/ mauvais état
101
2de hans
utilisé
102
gloednieuw/gloednieuw
tout neuf/toute neuve
103
X is van wie?
X est à qui?
104
van wie is X
à qui est X
105
X is van wie
X appartient à qui
106
het is de X van mijn broer
c'est X de mon frère
107
het is van julien
c'est à julien
108
X is van hem/is van mijn zus
X lui appartient/ appartient à ma soeur
