frans voc Flashcards
(40 cards)
1
Q
het vrijwilligerswerk
A
le bénévolat
2
Q
een job
A
un boulot
3
Q
een keuze
A
un choix
4
Q
een competentie een vaardigheid
A
une compétence
5
Q
een werkgever
A
un employeur
6
Q
een studie
A
une étude
7
Q
een ervaring
A
une expérience
8
Q
beschikbaar
A
disponible
9
Q
verwerven
A
acquérir
10
Q
bijwonen
A
assister a
11
Q
raad vragen aan
A
demander conseil a
12
Q
een lift
A
un ascenseur
13
Q
een wasplaats
A
une buanderie
14
Q
een kelder
A
une cave
15
Q
een last een kost
A
une charge
16
Q
een diepvries
A
un congélateur
17
Q
een gootsteen
A
un évier
18
Q
een oven
A
un four
19
Q
een microgolfoven
A
un four a micro-ondes
20
Q
een zolder
A
un grenier
21
Q
een woning
A
une habitation
22
Q
een dampkap
A
une hotte
23
Q
een flatgebouw
A
un immeuble
24
Q
een afwasmachine
A
un lave-vaisselle
25
een koelkast
un réfrigérateur
26
een berging
une remise
27
een benedenverdieping
un rez-de-chaussée
28
een kraan
un robinet
29
een douchekamer
une salle d'eau
30
een woonkamer
un séjour
31
een oppervlakte
une superficie
32
inbegrepen
compris(e)
33
uitgerust, voorzien
équipé(e)
34
immobiliën vastgoed
immobilier
35
geïsoleerd
isolé(e)
36
licht
lumineux
37
gerenoveerd
rénové(e)
38
ruim
spacieux
39
toegang geven tot
donner accès a
40
uitgeven op
donner sur