Frans vocabulaire 1 Flashcards

Frans vocabulaire (753 cards)

1
Q

zijn

A

être

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

er is, er zijn

A

il y a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

niet

A

ne (n’)… pas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

niet meer

A

ne (n’)… plus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

negatief

A

négatif, négative

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

niets

A

ne (n’)… rien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

heten

A

(s’) appeler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dat ben ik

A

c’est moi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ik (benadrukt)

A

moi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hier is, hier heb je

A

voici

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

daar is, daar heb je

A

voilà

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

opmerken

A

remarquer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een vorm

A

une forme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

noemen

A

nommer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

men

A

on

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wie?

A

qui?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

(de meisjes) die (babbelen)

A

(les filles) qui (bavardent)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat?

A

quoi?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

aanduiden

A

indiquer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

dat

A

ça

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een persoon

A

une personne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een soort…

A

une sorte de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

aankomen

A

arriver

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

maken, doen

A

faire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
ze zijn zopas geboren
ils viennent de naître
26
een kans
une occasion
27
misschien
peut-être
28
waar
29
een plaats, plein
une place
30
daar(ginds)
là-bas
31
hier
ici
32
daar
33
de volgorde
l’ordre
34
plaatsen
placer
35
in, te
à
36
bij
chez
37
in
dans
38
omcirkelen
entourer
39
naast
à côté de
40
op pagina
à la page
41
achter
derrière
42
voor
devant
43
onder
sous
44
op
sur
45
rechts(af)
à droite
46
rechts van
à droite de
47
links van
à gauche de
48
tegen
contre
49
onderaan
en bas de
50
rechtover
en face de
51
bovenaan
en haut de
52
tussen
entre
53
langs, via
paf
54
een plaats
une place
55
(zich) plaatsen
(se) placer
56
dicht bij
près de
57
links (af)
à gauche
58
op de hoek van
au coin de
59
een hoek
un coin
60
het centrum
le centre
61
opruimen
ranger
62
(zich) bevinden
(se) trouver
63
een leeshoek
un coin de lecture
64
buiten
dehors
65
ver van
loin de
66
vlakbij
tout près (de)
67
geven
donner
68
binnenkomen
entrer
69
naar de sauna gaan
aller au sauna
70
naar huis gaan
rentrer
71
gaan
aller
72
uitgaan
sortir
73
buitengaan
sortir
74
erheen gaan
y aller
75
ik ga erheen
j’y vais
76
vallen
tomber
77
lopen,rennen
courir
78
het oosten
l’Est
79
het noorden
le Nord
80
het westen
l’Ouest
81
het zuiden
le Sud
82
altijd
toujours
83
een horloge, een polshorloge
une montre
84
een vertraging
un retard
85
een jaar (duur)
une année
86
een datum
une date
87
laat
tard
88
een pauze
une pause
89
een schooljaar
une année scolaire
90
een jaar
un an
91
een september
le 1er septembre
92
een maand
un mois
93
augustus
août
94
in de maand (februari)
au mois de (février)
95
april
avril
96
december
décembre
97
in (januari)
en (janvier)
98
februari
février
99
januari
janvier
100
juli
juillet
101
juni
juin
102
mei
mai
103
maart
mars
104
november
novembre
105
oktober
octobre
106
een week
une semaine
107
maandagmorgen
lundi matin
108
een ochtend
un matin
109
de morgen, ‘s morgens
le matin
110
een namiddag
un après-midi
111
zondag
dimanche
112
donderdag
jeudi
113
een dag
un jour
114
de dag
la journée
115
maandag
lundi
116
dinsdag
mardi
117
woensdag
mercredi
118
de nacht
la nuit
119
zaterdag
samedi
120
een avond
un soir
121
een avond
une soirée
122
vrijdag
vendredi
123
een werkdag
une journée de travail
124
een weekend
un week-end
125
op weekend
en week-end
126
per (dag)
par(jour)
127
een seconde
une seconde
128
een uurrooster
un horaire
129
een minuut
une minute
130
om 12 uur’s ‘s middags
à midi
131
om hoe laat?
à quelle heure?
132
over (een half uur)
dans (une demi-heure)
133
een half uur
une demi-heure
134
een uur
une heure
135
een (wand)klok
une horloge
136
het is (+uur)
il est…
137
het is half negen
il est huit heures et demie
138
het is kwart over acht
il est huit heures et quart
139
het is 12 uurs ‘smiddags
il est midi
140
het is middernacht
il est minuit
141
hoe laat is het?
il est quelle heure?
142
het is drie uur
il est trois heures
143
een kwart
un quart d’heure
144
weet u hoe laat het is?
vous avez l’heure?
145
nooit
jamais
146
nooit
ne(n’)... jamais
147
wanneer
quand
148
vandaag
aujourd’hui
149
nu
maintenant
150
vanmorgen
ce matin
151
vannacht
cette nuit
152
vanavond
ce soir
153
vorig jaar
l’année passée
154
eergisteren
avant-hier
155
tot binnenkort
à bientôt
156
vorig week
la semaine passée
157
tot morgen
à demain
158
later
plus tard
159
overmorgen
après-demain
160
volgende
prochain, prochaine
161
tijdens, gedurende
pendant
162
voor (tijd)
avant
163
na
après
164
vooraleer
avant de
165
te laat
en retard
166
vervolgens, daarna, dan
puis
167
sinds
depuis
168
reeds, al
déjà
169
beginnen
commencer
170
eerst
d’abord
171
laatste
dernier, dernière
172
eind
final, finale
173
ten slotte
enfin
174
tot
jusqu’à
175
beëindigen
finir
176
op het einde van
à la fin de
177
het einde
la fin
178
voortgaan
continuer
179
dan, daarna, vervolgens
ensuite
180
volgende
suivant, suivante
181
opnieuw
de nouveau
182
van hoe laat tot hoe laat?
de quelle heure à quelle heure?
183
duren
durer
184
een ogenblik
un instant
185
we verwachten u
on vous attend
186
wachten (op)
attendre
187
van… tot…
du… au…
188
binnen (5 minuten
en (5 minutes)
189
soms
parfois
190
dikwijls
souvent
191
een keer
une fois
192
draaien, afslaan
tourner
193
onmiddellijk
tout de suite
194
het is tijd om te
il est temps de
195
plotseling
tout à coup
196
een hoeveelheid
une quantité
197
veel volk
beaucoup de monde
198
een uitdrukking
une expression
199
een aantal, getal
un nombre
200
een cijfer
un chiffre
201
met twee
à deux
202
hoeveel
combien (de)
203
tweede
deuxième
204
eerste
premier, première
205
duizend en een zaken
mille et une choses
206
een procent
un pour cent
207
derde
troisième
208
genoeg
assez
209
een lijst
une liste
210
een beetje
un peu
211
weinig
peu
212
alles
tout
213
nog
encore
214
veel
beaucoup
215
de wereld
le monde
216
iedereen
tout le monde
217
te
trop
218
een verzameling, collectie
une collection
219
alleen
seul, seule
220
voorbijsteken
dépasser
221
maximum
maximal, maximale
222
de minima
les minima
223
elke
chaque
224
invullen, aanvullen
compléter
225
compléter
moins (cher)
226
enkele
quelque, quelques
227
bijna
presque
228
een pak
un paquet
229
een zak
un sachet
230
een pot
un pot
231
een snede
une tranche
232
groot
grand, grande
233
een meter
un mètre
234
klein
petit, petite
235
kort
court, courte
236
smal
étroit, étroite
237
lang
long, longue
238
breed
large
239
snel
vite
240
een kilometer
un kilomètre
241
(zich) haasten
(se) dépêcher
242
kilometer per uur
kilomètres à l’heure
243
verhogen, opdrijven
élever
244
half
demi
245
een gram
un gramme
246
een kilo
un kilo
247
wegen
peser
248
een brik
une brique
249
een liter
un litre
250
een graad
un degré
251
de maxima
les maxima
252
minimum-
minimal, minimale
253
een temperatuur
une température
254
een thermometer
un thermomètre
255
tellen
compter
256
hoe
comment
257
leeg
vide
258
vochtig
humide
259
droog
sec, sèche
260
glazen
en verre
261
plastic
en plastique
262
houten
en bois
263
ziet u?
vous voyez
264
bellen, aanbellen
sonner
265
de stilte
le silence
266
horen
entendre
267
klaar
prêt, prête
268
lekker
bon, bonne
269
wit
blanc, blanche
270
zwart
noir, noire
271
groen
vert, verte
272
rood
rouge
273
blauw
bleu, bleue
274
bruin
brun, brune
275
een kleur
une couleur
276
geel
jaune
277
een sinaasappel
une orange
278
oranje
orange
279
roze
rose
280
oud
vieux, vieille
281
oud
ancien, ancienne
282
ach zo
ah bon
283
tof!
chouette alors!
284
reuze
génial, géniale
285
nieuw
nouveau, nouvelle
286
sympathiek
sympa(thique)
287
heel goed, dank je
très bien, merci
288
aangenaam
agréable
289
goed
bien
290
goed
bon, bonne
291
moeilijk
difficile
292
grappig
drôle
293
gemakkelijk
facile
294
interessant
intéressant, intéressante
295
streng
sévère
296
mooi
beau, belle
297
mooi
joli, jolie
298
lelijk
laid, laide
299
de luxe
le luxe
300
wat een…!
quel, quelle…!
301
goed idee!
Bonne idée!
302
fantastisch
fantastique
303
(het is) gemakkelijker
(c’est) plus facile
304
wat een gezicht!
quelle tête!
305
super
super
306
joepie
youpie
307
gevaarlijk
dangereux, dangereuse
308
zwak
faible
309
sterk
fort, forte
310
rustig
calme
311
vers
frais, fraîche
312
afwisselend
varié, variée
313
wel,...
eh bien, …
314
ongeloofelijk
incroyable
315
ik ben er zeker van
j’en suis sûr(e)
316
leve de zee!
vive la mer
317
moedig
courageux, courageuse
318
erg
grave
319
perfect
parfait, parfaite
320
slecht
mal
321
correct
correct, correcte
322
juist
exact, exacte
323
onwaar
faux, fausse
324
het is waar
c’est vrai
325
een fout
une faute
326
de rommel
le désordre
327
in orde
en ordre
328
wat een rommel
Quel désordre
329
nietwaar
n’est-ce pas?
330
proper, netjes
propre
331
een probleem
un problème
332
arme (ocharme)
pauvre
333
uitstekend
excellent, excellente
334
het gaat niet
ça ne marche pas
335
gebruiken
utiliser
336
echt
vraiment
337
normaal
normal, normale
338
normaal
normalement
339
regelmatig
régulier
340
een risico, kans
un risque
341
speciaal, bijzonder
spécial, spéciale
342
een uitzondering
une exception
343
nodig
nécessaire
344
men moet, je moet, we moeten (+inf.)
il faut (+inf.)
345
moeten
devoir
346
en
et
347
met
avec
348
samen
ensemble
349
maar
mais
350
of
ou
351
wat
comme
352
zo
si
353
zo
très
354
zeg,…
dis donc, …
355
komaan
allez
356
zeg!
dites!
357
natuurlijk, zeker
naturellement
358
nou zeg
ça alors
359
zoals
comme
360
ander
autre
361
een verschil
une différence
362
beter
meilleur, meilleure
363
lievelings
préféré, préférée
364
even (mooi)
aussi(beau)
365
hebben
avoir
366
van
de
367
van jullie beide
à vous deux
368
ook
aussi
369
combineren
combiner
370
een ontkenning
négation
371
zelfs
même
372
iets anders
autre chose
373
zonder
sans
374
waarom
pourquoi
375
waarom niet
pourquoi pas?
376
omdat
parce que
377
dan
alors
378
natuurlijk
bien sûr
379
dus
donc
380
inderdaad
en effet
381
voor
pour
382
wat wenst u?
vous désirez?
383
een raad(geving)
un conseil
384
als, indien
si
385
gelukkig
heureusement
386
nee
non
387
toch wel
si
388
vervangen
remplacer
389
jammer genoeg
malheureusement
390
te voet
à pied
391
een mond
une bouche
392
een arm
un bras
393
een haar
un cheveu
394
een lichaam
un corps
395
een tand
une dent
396
een rug
un dos
397
een schouder
une épaule
398
links, linker
gauche
399
een knie
un genou
400
een keel
une gorge
401
een been
une jambe
402
een hand
une main
403
een neus
un nez
404
een oog, ogen
un oeil, des yeux
405
een oor
une oreille
406
een lichaamsdeel
une partie du corps
407
een voet
un pied
408
een hoofd
une tête
409
een buik
un ventre
410
een meisje
un fille
411
een jongen
un garçon
412
een meneer, heer
un monsieur
413
een vrouw
une femme
414
een man
un homme
415
een jongeman
un jeune homme
416
een kelner
un garçon
417
groot
grand, grande
418
maken (zich mooi… )
faire (se… beau)
419
moe
fatigué, fatiguée
420
een leeftijd
un âge
421
ik ben… jaar
j’ai… ans
422
Hoe oud ben je?
Tu a quel âge?
423
een verjaardag
un anniversaire
424
een jongere
un jeune
425
een voorbeeld
un exemple
426
Hou op!
arrête!
427
naar boven gaan
montrer
428
slapen
dormir
429
blijven
rester
430
naar beneden gaan
descendre
431
opheffen, optillen
lever
432
gaan slapen
coucher
433
ik ben gevallen
je suis tombé
434
opstaan
lever
435
rusten
reposer
436
wakker worden
réveiller
437
vallen
tomber
438
bewegen
bouger
439
lopen, rennen
courir
440
verbergen
cacher
441
sluiten
fermer
442
openen
ouvrir
443
neem!
prenez!
444
terugvinden
retrouver
445
brengen
apporter
446
ik neem ze
je les prends
447
ik geef u
je vous passe
448
doorgeven
passer
449
meebrengen
rapporter
450
verzorgen
soigner
451
ik geef u… terug
je vous rends
452
uitdoen
enlever
453
geluk (hebben)
(avoir) de la chance
454
wat
comme
455
vaststellen
constater
456
gelukkig
heureusement
457
het warm hebben
avoir chaud
458
dof
muet, muette
459
ontgoocheld
déçu, déçue
460
luisteren
écouter
461
zien
voir
462
verkiezen
préférer
462
kunnen, mogen
pouvoir
463
voelen, ruiken
sentir
464
een parfum, (lekkere) geur
le parfum
465
laten we eens kijken
voyons
466
pijn hebben (aan)
avoir mal (à)
467
nou zeg
ça alors
468
voelen (zich)
sentir (se)
469
zin hebben om
avoir envie de
470
jammer, spijtig
dommage
471
geduld (hebben)
(avoir) de la patience
472
het geduld
la patience
473
ik zou graag
j'aimerais
474
genieten (van)
profiter (de)
475
verdrietig
triste
476
tevreden, blij
content, contente
477
vriendelijk
gentil, gentille
478
schrik
la peur
479
sympathiek
sympa(thique)
480
houden van
aimer
481
kusjes
bisous!
482
vervelend
ennuyeux, ennuyeuse
483
lachen
rigoler
484
ernstig
sérieux, sérieuse
485
goed gehumeurd zijn
être de bonne humeur
486
het humeur
l’ humeur
487
dol zijn op
adorer
488
een schat, lieveling
un chéri
489
hekel hebben aan
détester
490
ik heb/doe graag
j’aime bien
491
ik hoop dat
j’espère que
492
lievelings-
préféré, préférée
493
moedig
courageux, courageuse
494
de moed
le courage
495
Wees moedig!
Sois courageux!
496
ik zou willen
je voudrais
497
zou je willen
tu voudrais?
498
willen
vouloir
499
dromen (van)
rêver (de)
500
vinden
trouver
501
denken (aan)
penser (à)
502
een vraag stellen
poser une question
503
raden
deviner
504
logisch
logique
505
vergeten
oublier
506
ik vind dat…
je trouve que…
507
zoeken
chercher
508
aandacht geven, opletten
faire attention
509
een idee
une idée
510
kiezen
choisir
511
begrijpen
comprendre
512
nu ik eraan denk
maintenant que j’y pense
513
organiseren
organiser
514
heten
appeler
515
een naam
un nom
516
een voornaam
un prénom
517
noemen
nommer
518
een handtekening
une signature
519
mevrouw (aanspreking)
Madame
520
mijnheer (aanspreking)
Monsieur
521
juffrouw
Mademoiselle
522
een farao
un pharaon
523
een koningin
une reine
524
Dokter (aanspreking)
Docteur
525
een woonplaats
un domicile
526
versturen
envoyer
527
ze zijn zopas geboren
ils viennent de naître
528
geboren worden
naître
529
een broer
un frère
530
een grootmoeder
une grand-mère
531
een zus
une soeur
532
een kind
un enfant
533
een familie
une famille
534
grootouders
des grand-parents
535
een echtgenote
une femme
536
een Duitser
un Allemand
537
Duits
allemand, allemande
538
een Engelsman
un Anglais
539
Belgisch
belge
540
een Belg
un Belge
541
een Fransman
un Français
542
een inwoner
un habitant
543
een Nederlander
un Hollandais
544
een Luxemburger
un Luxembourgeois
545
luxemburgs (taal)
le luxembourgeois
546
luxemburgs
luxembourgeois, luxembourgeoise
547
Nederlands
néerlandais, néerlandaise
548
een kerk
une église
549
wonen
habiter
550
een raam
une fenêtre
551
een deur
une porte
552
installeren
installer
553
een appartement
un appartement
554
een huis
une maison
555
een villa
une villa
556
een kasteel
un château
557
een boerderij
une ferme
558
op de benedenverdieping
au rez-de-chaussée
559
een slaapkamer
une chambre
560
een slaapkamer
une chambre à coucher
561
een gang
un couloir
562
een keuken
une cuisine
563
een verdiep
un étage
564
een garage
un garage
565
een hall
un hall
566
een living
un living
567
een vertrek, kamer
une pièce
568
het gelijkvloers
le rue-de-chaussée
569
een badkamer
une salle de bains
570
een wc
des toilettes
571
een kast
une armoire
572
een bureau
un bureau
573
een stoel
une chaise
574
een poster
un poster
575
een tafel
une table
576
een zetel, fauteuil
un fauteuil
577
een bed
un lit
578
de bedden opmaken
faire de lits
579
de tafel dekken
mettre la table
580
een donsdeken
une couette
581
een deken
une couverture
582
een laken
un drap
583
een tafelkleed
une nappe
584
een hoofdkussen
un oreiller
585
een servet
une serviette
586
een bord
une assiette
587
een mes
un couteau
588
bestek
des couverts
589
een kommetje
un bol
590
een fles
une bouteille
591
een lepel
une cuillère, cuiller
592
een schoteltje
une soucoupe
592
een vork
une fourchette
593
een kopje
une tasse
594
een glas
un verre
595
het licht
la lumière
596
een bad
une baignoire
597
een douche
une douche
598
een trap
un escalier
599
een rek
une étagère
600
een tapijt, mat
un tapis
601
een sleutel
une clé
602
een wekker
un réveil
603
opruimen
ranger
604
koken
faire la cuisine
605
aansteken
allumer
606
een bibliotheek
une bibliothèque
607
een grot
une grotte
608
op de eerste verdieping
au premier étage
609
een dak
un toit
610
een tuin
un jardin
611
een laan
une avenue
612
een weg
un chemin
613
op weg naar
en route pour
614
een straat
une rue
615
een drop
un village
616
een moestuin, groentetuin
un potager
617
een weide
une prairie
618
een serre
une serre
619
Duitsland
l’Allemagne
620
België
la Belgique
621
Egypte
l’ Egypte
622
Frankrijk
la France
623
Brussel
Bruxelles
624
Italië
l’Italie
625
Luxemburg
le Luxembourg
626
de Nijl
le Nil
627
Nederland
un Pays-Bas
628
een strand
une plage
629
de Azurenkust
la Côte d’Azur
630
het platteland
la campagne
631
de zee
le mer
632
het zuiden (v. Fr), Zuid-Frankrijk
le Midi
633
in België
en Belgique
634
Wallonië
la Wallonie
635
in/naar Egypte
en Égypte
636
het Verenigd-Koninkrijk
le Royaume-Uni
637
de Provence
la Provence
638
een plant
une plante
639
een bloem
une fleur
640
een narcis
un narcisse
641
een boeket
un bouquet
642
een roos
une rose
643
een tulp
une tulipe
644
een krokodil
un crocodile
645
een olifant
un éléphant
646
een giraf
une girafe
647
een hamster
un hamster
648
een okapi
un okapi
649
een muis
une souris
650
een lam
un agneau
651
een dier
un animal
652
een kat
un chat
653
een paard
un cheval
654
een hond
un chien
655
een varken
un cochon
656
een koijn
un lapin
657
een schaap
un mouton
658
een kip
une poule
659
een koe
une vache
660
een labrador
un labrador
661
een mist
le brouillard
662
een hitte
une chaleur
663
een klimaat
un climat
664
een graad
un degré
665
zacht
doux, douce
666
vriezen
geler
667
grijs
gris, grise
668
het is warm weer
il fait chaud
669
het is koud weer
il fait froid
670
het is slecht weer
il fait mauvais
671
welk weer is het?
il fait quel temps?
672
het vriest
il gèle
673
het regent
ik pleut
674
slecht, niet lekker
mauvais, mauvaise
675
een weerbericht
une météo
676
matig
modéré, modérée
677
de sneeuw
la neige
678
sneeuwen
neiger
679
een wolk
un nuage
680
bewolkt
nuageux, nuageuse
681
de regen
la pluie
682
een voorspelling
une prévision
683
een windroos
une rose des vents
684
de zon
le soleil
685
het weer
le temps
686
wisselvallig
variable
687
de wind
le vent
688
warm
chaud, chaude
689
koud
froid, froide
690
de herfst
l’automne
691
de zomer
l’été
692
de winter
l’hiver
693
de lente
le printemps
694
een seizoen
une saison
695
Pasen
Pâques
696
terug zijn
(être) de retour
697
vertrekken (naar)
partir (pour)
698
voorbijkomen
passer
699
terugkeren
retourner
700
uitgaan
sortir
701
buitengaan
sortir
702
rechtdoor
tout droit
703
voorbijsteken
dépasser
704
de terugkeer
le retour
705
nemen
prendre
706
terugkomen (van)
revenir (de)
707
komen
venir
708
een plan
un plan
709
een tram
un tram
710
een bus
un bus
711
een vliegtuig
un avion
712
een boot
un bateau
713
een biljet, ticket
un billet
714
met de bus
en bus
715
het het zuidstation
la gare du Midi
716
een metro
un métro
717
een trein
un train
718
een auto
une auto
719
een moto
une moto
720
een taxi
un taxi
721
een fiets
un vélo
722
met de fiets
à vélo
723
een vrachtwagen
un camion
724
met de wagen
en voiture
725
een wagen
une voiture
726
een automobilist
un automobiliste
727
een weg
une route
728
een tunnel
un tunnel
729
een brochure
une brochure
730
een cruise
une croisière
731
een hotel
un hôtel
732
een toeristische dienst
un office du tourisme
733
vakantie
des vacances
734
een valies, koffer
une valise
735
een reis
un voyage
736
logeren
loger
737
de bagage
les bagages
738
een eenpersoonskamer
une chambre individuelle
739
receptie,onthaal
une réception
740
een kampeerterrein
un camping
741
tot uw dienst
à votre service
742
een rekening
une addition
743
een koffie
un café
744
een karaf
une carafe
745
de menukaart
la carte
746
bestellen
commander
747
zetten, leggen, aantrekken
mettre
748
een restaurant
un restaurant
749
de bediening
le service
750
een dienst
un service
751