Frans Vocabulaire Parler De Ses Atouts/défauts Flashcards
(109 cards)
1
Q
Goed/slecht opschieten met
A
S’entendre bien/mal avec
2
Q
Het gemak, de vlotheid
A
L’aisance
3
Q
Het (zelf)vertrouwen
A
La confiance (en soi)
4
Q
De gave, het talent
A
Le don
5
Q
De teamgeest
A
L’esprit d’équipe
6
Q
De vriendelijkheid
A
La gentillesse
7
Q
De gevoeligheid
A
La sensibilité
8
Q
De oprechtheid
A
La sincérité
9
Q
Attent, zorgzaam
A
Attentionné
10
Q
Zelfverzekerd
A
Confiant
11
Q
Zelfredzaam
A
Débrouillard
12
Q
Ontspannen
A
Décontracté
13
Q
Discreet
A
Discret, discrète
14
Q
Begaafd, talentvol
A
Doué
15
Q
Enthousiast
A
Enthousiaste
16
Q
Rijp, volwassen
A
Mature
17
Q
Bescheiden
A
Modeste
18
Q
Oprecht, eerlijk
A
Sincère
19
Q
Sociaal
A
Sociable
20
Q
Spontaan
A
Spontané
21
Q
Ijverig
A
Travailleur, travailleuse
22
Q
Het hoofd bieden aan
A
Faire face à
23
Q
Zich behelpen
A
Se débrouiller
24
Q
De afleiding
A
La distraction
25
Het egoïsme
L'égoïsme
26
Arrogant
Arrogant
27
Frustrerend
Contrariant
28
Egoïstisch
Égoïste
29
Schijnheilig, hypocriet
Hypocrite
30
Eerlijk gezegd
Franchement
31
Onverschillig
Indifférent
32
Koppig
Têtu
33
Ergeren, irriteren
Irriter
34
Opscheppen over
Se vanter de
35
Moeite hebben met
Avoir du mal à (+inf)
36
Iemand de oren van zijn lijf zeuren
Casser les oreilles à quelqu'un
37
Het gedrag
Le comportement
38
De onverdraagzaamheid
L'intolérance
39
De verlegenheid
La timidité
40
De verdraagzaamheid
La tolérance
41
Ongeïnteresseerd
Désintéressé
42
Geïnteresseerd
Intéressé
43
Verrijkend
Enrichissant
44
Betrouwbaar
Fiable
45
Trots
Orgueilleux, orgueilleuse
46
Gesloten
Renfermé
47
Rustgevend
Reposant
48
Behulpzaam
Serviable
49
Verlegen
Timide
50
Stoppen/ ophouden met
Cesser de (+inf)
51
Zich gedragen
Se comporter
52
Er ... uitzien
Avoir l'air
53
Met je hoofd in de wolken lopen
Avoir la tête en l'air
54
Goedgezind / slechtgezind zijn
Être de bonne / mauvaise humeur
55
Een goede band hebben met
Être très lié avec
56
Vertrouwen hebben in iemand
Faire confiance à quelqu'un
57
Een uitdaging aangaan
Relever un défi
58
De goede voornemens
Les bonnes résolutions
59
Vroeger opstaan
Se lever plus tôt
60
Minder laat gaan slapen
Se coucher moins tard
61
Meer sporten
Faire plus de sport
62
Stoppen met roken / drinken
Arrêter de fumer, de boire
63
Beter eten
Manger mieux
64
Mijn telefoon minder gebruiken
Moins utiliser mon téléphone
65
Een nieuw project beginnen
Commencer un nouveau projet
66
Iets nieuw proberen
Essayer une nouvelle activité
67
Meer boeken lezen
Lire plus de livres
68
Minder geld uitgeven
Dépenser moins d'argent
69
Meer van het leven genieten
Profiter plus de la vie
70
Meer tijd besteden met familie
Passer plus de temps en famille
71
Nieuwe mensen leren kennen
Rencontrer de nouvelles personnes
72
Een nieuwe taal leren
Apprendre une nouvelle langue
73
Gezonder eten
Manger plus seinement
74
In het algemeen
En général
75
Ik sta op om
Je me lève à
76
Ik ga slapen om
Je me couche à
77
Om kwart voor ...
À ... h moins le quart
78
Om kwart na ...
À ... h et quart
79
Om half ...
À ... h et demi
80
Een studentenjob
Un job d'étudiant
81
Vroeg
Tôt
82
Laat
Tard
83
Aangenaam, vriendelijk
Agréable
84
Warm, hartelijk
Chaleureux
85
Gedienstig, behulpzaam
Serviable
86
Ontspannen (gevoel)
Détendu
87
Moedig
Courageux, courageuse
88
Zelfzeker
Sûr de soi
89
Fier, trots
Fier, fière
90
Onschuldig
Innocent
91
Onuitputbaar
Inépuisable
92
Sympathiek
Sympa
93
Schattig
Mignon
94
Extravert
Extraverti
95
Goed opgevoed
Bien élevé
96
Punctueel, stipt
Ponctuel
97
Toegewijd
Dévoué
98
Vrijgevig, gul
Généreux
99
Stout, gemeen
Méchant
100
Lui
Paresseux
101
Laf
Lâche
102
Gesloten
Renfermé, timide, introverti
103
Vervelend, saai
Ennuyeux
104
Ongehoorzaam
Désobéissant
105
Verstrooid
Distrait
106
Individualistisch
Individualiste
107
Slordig, verwaarloosd
Négligé
108
Sluw
Rusé
109
De spontaniteit
La spontanéité
