Frans woordjes Flashcards
(65 cards)
1
Q
affreux, affreuse
A
afgrijselijk
2
Q
ancien, ancienne
A
oude, vroegere
3
Q
bas, basse
A
laag
4
Q
bon, bonne
A
goed
5
Q
cher, chère
A
duur
6
Q
chic
A
chic
7
Q
confortable
A
comfortabel
8
Q
court, courte
A
kort
9
Q
dangereux, dangereuse
A
gevaarlijk
10
Q
démodé, démodée
A
uit de mode
11
Q
dernier, dernière
A
laatste
12
Q
élégant, élégante
A
elegant
13
Q
étroit, étroite
A
eng, smal
14
Q
favori, favorite
A
favoriet
15
Q
frais, fraiche
A
fris, vers
16
Q
gentil, gentille
A
vriendelijk
17
Q
gros, grosse
A
dik
18
Q
horrible
A
verschrikkelijk
19
Q
imprimé, imprimée
A
bedrukt
20
Q
joli, jolie
A
mooi
21
Q
laid, laide
A
lelijk
22
Q
léger, légère
A
licht
23
Q
long, longue
A
lang
24
Q
mignon, mignonne
A
schattig
25
moche
lelijk
26
neuf, neuve
nieuw
27
original, originale
origineel
28
personnel, personnelle
persoonlijk
29
petit, petite
klein
30
rayé, rayée
gestreept
31
serré, serrée
aansluitend
32
sportif, sportive
sportief
33
beau, belle
mooi
34
sympa
sympathiek
35
uni, unie
effen
36
une cave
een kelder
37
un grenier
een zolder
38
une heure de retenue
een uur nablijven
39
un jardin
een tuin
40
un jouet
een stuk speelgoed
41
un lave-vaisselle
een vaatwas
42
une litière
een kattenbak
43
un living
een living
44
un panier à linge
een linnenmand
45
une pièce
een ruimte
46
une punition
een straf
47
un tableau d'organisation
een takenbord
48
une tâche
een taak
49
une salle à manger
een eetkamer
50
un salon
een salon
51
une tâche ménagère
een huishoudelijk klusje
52
une terrasse
een terras
53
descendre
naar beneden brengen
54
promener
uitlaten
55
remplir
vullen
56
repasser
strijken
57
soigner
verzorgen
58
vider
leegmaken
59
arroser les plantes
de planten water geven
60
débarrasser la table
de tafel afruimen
61
enlever la poussière
stof afnemen
62
étendre le linge
de was ophangen
63
faire la vaisselle
de vaat doen
64
faire la repassage
de strijk doen
65
faire les lits
de bedden opmaken