Frans: woordjes unite 2 Flashcards
(63 cards)
1
Q
une ardoise
A
een lei(steen)
2
Q
l’avenir / le futur
A
de toekomst
3
Q
une carte postale
A
een postkaart
4
Q
une chausette
A
een sok
5
Q
la cour
A
de speelplaats
6
Q
la discipline
A
de discipline
7
Q
une disparition
A
een verdwijning
8
Q
un encrier
A
een inktpot
9
Q
un enseignant
A
een lesgever
10
Q
une époque
A
een tijdperk
11
Q
un feutre
A
een stift
12
Q
un guide
A
een gids
13
Q
une influence
A
een invloed
14
Q
la liberté
A
de vrijheid
15
Q
une liseuse
A
een e-reader
16
Q
un marché aux puces
A
een vlooienmarkt
17
Q
le matériel (à écrire)
A
het (schrijf) materiaal
18
Q
la matière
A
de leerstof
19
Q
l’obéissance
A
de gehoorzaamheid
20
Q
un objectif
A
een doel
21
Q
le passé
A
het verleden
22
Q
une plume
A
een pen
23
Q
un plumier
A
een pennendoos
24
Q
un pupiture
A
een lessenaar
25
la recherce
de research
26
la récré
de pauze
27
un réseau social
een sociala netwerk
28
un téléphone fixe
een vaste telefoon
29
un tendance
een trend
30
un trou
een gat
31
un réfectoire
een refter
32
une responsabilité
een verantwoordelijkheid
33
la plupart
het merendeel
34
une tablette
een tablet
35
une société
een maatschappij
36
démodé
ouderwets
37
mixte
gemengd (jongens en meisjes samen)
38
numérique
digitaal
39
apprendre
leren
40
bavarder
babbelen
41
comparer
vergelijken
42
découvrir
ontdekken
43
enregistrer
opnemen
44
évoluer
evolueren
45
exister
bestaan
46
ranger
ordenen
47
remplacer
vervangen
48
ressembler à
lijken op
49
retourner
terugkeren
50
réussir
slagen
51
s'occuper de
zich bezighouden met
52
télécharger
downloaden
53
à travers le temps
doorheen de tijd
54
autrefois
vroeger
55
avoir l'embarras du choix
een overvloed aan keuze hebben
56
donner cours
lesgeven
57
être au courant
op de hoogte zijn
58
fréquemment
frequent
59
jouer à la marelle
hinkelen
60
jouer aux billes
knikkeren
61
parmi
tussen, onder
62
sauter à la corde
touwtjespringen
63
tenir compte de
rekening houden met