Frequentie lijst Flashcards
DEAD (133 cards)
1
Q
audire
A
horen
2
Q
deinde
A
vervolgens
3
Q
vita
A
(het) leven
4
Q
cito
A
snel
5
Q
exspectare
A
afwachten, wachten op
6
Q
cur
A
waarom
7
Q
nec
A
en niet/ook niet
8
Q
de+abl
A
vanaf/over
9
Q
tandem
A
eindelijk
10
Q
tum
A
toen, dan
11
Q
mater, matres
A
moeder
12
Q
sed
A
maar
13
Q
num
A
toch niet?
14
Q
colere
A
verzorgen
15
Q
cum+abl
A
(samen)met
16
Q
agere
A
leiden
17
Q
pater, patres
A
vader
18
Q
ante+acc
A
voor
19
Q
corpus, ora
A
lichaam
20
Q
qouque
A
ook, eveneens
21
Q
habEre
A
hebben, houden
22
Q
consilium
A
besluit, plan
23
Q
olim
A
vroeger
24
Q
et
A
en
25
causa
oorzaak, reden
26
in+acc
in, naar
27
enim
want, immers
28
mors, mortem
(de) dood
29
ubique
overal
30
nox, noctes
nacht
31
per+acc
over, door heen
32
dea
godin
33
prope+acc
dichtbij
34
verbum
woord
35
non
niet
36
cum
wanneer/toen
37
a(b)+abl
van(af)
38
sub+acc
tot onder
39
alii…alii
sommigen…anderen
40
autem
echter
41
mox
spoedig
42
venire
(veni) komen
43
ducere
(duxi) leiden
44
relinquere
(reliqui)verlaten, achterlaten
45
femina
vrouw
46
Iupiter, Iovem (acc)
Jupiter
47
vocare
roepen
48
diu
lang
49
via
weg, straat
50
huc
hierheen
51
tumquam
als het ware
52
fugere/io
(fugi) vluchten
53
puella
meisje
54
ubi
waar
55
mille
duizend
56
venire
(veni) komen
57
ecce
kijk
58
uxor, uxores
echtgenote/vrouw
59
movEre
bewegen
60
terrEre
bangmaken
61
capere/io
nemen
62
ex-clamare
uit-roepen
63
simul
tegelijk
64
nunc
nu
65
amica
vriendin
66
mittere
(misi) sturen, zenden
67
dare
(dedi) geven
68
quid
wat?
69
finire
beeindigen
70
et…et
zowel, als
71
soror, sorores
zuster
72
cupere/io
willen, verlangen
73
quinque
vijf
74
numquam
nooit
75
vir, viri (2e)
man
76
semper
altijd
77
condere
(condidi) stichten/verbergen
78
vidEre
zien
79
quidem
weliswaar, echter
80
interea
intussen
81
forma
uiterlijk, schoonheid
82
vale
vaarwel
83
ad+acc
naar, tot aan, bij
84
nec…nec
niet…en ook niet
85
rogare
vragen
86
pro+abl
voor
87
quis
wie?
88
adeo
zo (zeer)
89
non iam
niet meer
90
quaerere
zoeken
91
tantum
slechts
92
stare
staan
93
auxilium
hulp
94
hic
hier
95
sex
zes
96
rex, reges
koning
97
quattuor
vier
98
saepe
vaak
99
duo
twee
100
iam
al
101
dominus
heer, meester
102
ideo
daarom
103
antea
eerder
104
nam
want
105
donum
geschenk
106
fortuna
het lot
107
etiam
zelfs, ook
108
valde
zeer
109
sine+abl
zonder
110
socius
vriend
111
dum
terwijl
112
subito
plotseling
113
gaudEre
blij zijn
114
septem
zeven
115
necare
doden
116
animus
hart, geest
117
dicere
(dixi) zeggen
118
amare
verliefd zijn, beminnen
119
inter+acc
tussen, temidden van
120
filia
dochter
121
frater, fratres
broer
122
nusquam
nergens
123
coniunx, iuges
echtgenoot
124
in+abl
in. op
125
filius
zoon
126
rosa
roos
127
deus
god
128
urbs, urbes
stad
129
statim
meteen
130
ibi
daar
131
spectare
kijken
132
modo
slechts
133
