FS Cardiovasculair systeem Flashcards

(29 cards)

1
Q

Welke structuren van het hart zijn betrokken bij de prikkelgeleiding?

A

Bundel van HIS

SA knoop

AV knoop

Purkinje vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de primaire pacemaker van het hart?

A

SA knoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe werkt de prikkelgeleiding van het hart?

A
  1. SA knoop = 100 hz
  2. –> signaal over hartspierweefsel
  3. Atria actief en contraheren
  4. AV knoop: vertragen actiepotentiaal + verder geleiden AP = 70 Hz
  5. AV knoop zorgt ervoor dat kamers en boezem niet tegelijkertijd contraheren
  6. Bundel van HIS
  7. Purkinje vezels –> myocard van ventrikels geactiveerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er als de SA knoop uitvalt?

A

AV knoop = secundaire pacemaker en neemt deze functie over. Frequentie 70 hz.

Inspanningstolerantie neemt af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurt er als de AV knoop uit zou vallen?

A

Prikkel wordt niet meer doorgegeven aan de ventrikels –> Bundel van His neemt pacemakerfunctie over

Maar deze kan 30-40 slagen per minuut genereren –> meerdere atria contracties waardoor hart op hol slaat

Behoorlijk beperkt inspanningsvermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de functie van autonome innervatie?

A

Regulatie hartfrequentie vanuit het vegetatieve/autonome zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke zenuwen hebben invloed op de hartfrequentie?

A

Autonome innervatie

n. vagus: hersenzenuw
n. accelerantes: thoracaal ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg de werking uit van de zenuwen van het zenuwstelsel op de hartfrequentie

A

n. vagus: - parasympatische invloed –> hart gaat trager kloppen –> gaat naar SA en AV knoop
n. accelerantes: sympatische invloed sentraal zenuwstelsel –> hart gaat sneller knoppen
n. accelerantes gaat naar SA knoop, AV knoop en hartspier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar staat elke piek voor bij de PQRS op de ECG van het hart?

A

p = depolarisatie atriums + aankomst prikkel bij AV knoop + bundel van HIS tot aan kamer

q = begin ventrikel samentrekken

R = grote piek = depolarisatie ventrikels + samentrekken + Purkinje vezels

S = einde samentrekken ventrikels

T = recovery

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat geeft de QRS complex weer?

A

depolarisatie ventrikels:

  • repolarisatie atriums
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat geeft de T heuvel weer?

A

repolarisatie ventrikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Benoem zoveel mogelijk structuren van het hart

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Benoem de volgorde van de harttonen

A
  1. sluiten AV klep en aanspannen myocard
  2. sluiten semilunaire kleppen
  3. begin vulling ventrikels
  4. versterkte atriumcontractie (pathologisch)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de systolische fase van het hart?

A

samentrekken ventrikels. AV kleppen gaan dicht. Ejectiefase: semilunaire kleppen gaan open –> bloed naar arteriën

17
Q

Wat is de diasystolische fase van het hart

A

Ontspanning. Vulling van de ventrikels

18
Q

Welke vormen van terugstroming bloed in de venen zijn er?

A
  • vis a tergo = druk van achter
    • bloeddruk van hart
      • vis a laterale = kracht van zijkant
    • arteriële pulsatie
    • spierpomp
    • venoconstrictie
      • vis a fronte = kracht van voorkant
    • hart zuigkracht
    • ademhaling: borst zet uit lagere druk–>
      *
19
Q

Uit welke lagen bestaan de arteria en vena?

A
  • intima = binnenste laag
    • ENDOTHEEL WEEFSEL
      • media
    • glad spierweefsel
      • adventitia
    • buitenste laag = bindweefsel
      • tunica media
    • = verschil arterie en venen
    • arterie heeft een dikkere tunica media
20
Q

Waar vindt uitwisseling plaats van stoffen in bloedvaten?

21
Q

Hoe heet de meest bepalende factor voor het uitwisselen van stoffen in de bloedvaten?

A

Colloid osmotische druk (druk van eiwitten)

22
Q

Hoe wordt vocht afgevoerd wat niet meer terug kan stromen in het bloedvat?

A

Lymfestelsel. Bv. afvalstoffen

23
Q

Hoe kan oedeem ontstaan?

A
  • verlaging colloid osmotische druk
  • verhoogde capillaire druk (hogere bloeddruk)
  • verhoogde capillaire doorlaatbaarheid
  • belemmerde lymfeafvoer
24
Q

Welke krachten zijn er voor het terugstromen van lymfevocht?

A
  • vis a tergo
  • vis a laterale
  • vis a fronte
25
Welke factoren kunnen de bloeddruk beïnvloeden?
* bloedvolume * hartfrequentie * slagvolume * bloedviscositeit * perifere weerstand (vasoconstrictie bv) plastabletten verminderen het bloedvolume en de bloeddruk
26
Welke systemen in het lichaam zorgen voor bloeddrukregulatie?
Neuraal hormonaal
27
Leg de neurale regulatie van de bloeddruk uit
* vanuit hersenstam * sympatisch ZS --\> verhoogt bloedddruk door vasoconstrictie * parasympatisch --\> verlaagt bloeddruk door vasodilatatie
28
Leg de hormonale regulatie van de bloeddruk uit
* ADH * verhoogt bloeddruk. Komt vrij als de viscositeit van bloed toeneemt * meer vocht vasthouden --\> groter slagvolume * * Renine, angiotensine, aldosteron * nieren maken renine aan bij te lage bloeddruk --\> angiotensine geproduceerd * --\> aanmaak ADH in bijnierschors * --\> meer vocht vastgehouden
29