FS Cardiovasculair systeem Flashcards

1
Q

Welke structuren van het hart zijn betrokken bij de prikkelgeleiding?

A

Bundel van HIS

SA knoop

AV knoop

Purkinje vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de primaire pacemaker van het hart?

A

SA knoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe werkt de prikkelgeleiding van het hart?

A
  1. SA knoop = 100 hz
  2. –> signaal over hartspierweefsel
  3. Atria actief en contraheren
  4. AV knoop: vertragen actiepotentiaal + verder geleiden AP = 70 Hz
  5. AV knoop zorgt ervoor dat kamers en boezem niet tegelijkertijd contraheren
  6. Bundel van HIS
  7. Purkinje vezels –> myocard van ventrikels geactiveerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er als de SA knoop uitvalt?

A

AV knoop = secundaire pacemaker en neemt deze functie over. Frequentie 70 hz.

Inspanningstolerantie neemt af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurt er als de AV knoop uit zou vallen?

A

Prikkel wordt niet meer doorgegeven aan de ventrikels –> Bundel van His neemt pacemakerfunctie over

Maar deze kan 30-40 slagen per minuut genereren –> meerdere atria contracties waardoor hart op hol slaat

Behoorlijk beperkt inspanningsvermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de functie van autonome innervatie?

A

Regulatie hartfrequentie vanuit het vegetatieve/autonome zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke zenuwen hebben invloed op de hartfrequentie?

A

Autonome innervatie

n. vagus: hersenzenuw
n. accelerantes: thoracaal ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg de werking uit van de zenuwen van het zenuwstelsel op de hartfrequentie

A

n. vagus: - parasympatische invloed –> hart gaat trager kloppen –> gaat naar SA en AV knoop
n. accelerantes: sympatische invloed sentraal zenuwstelsel –> hart gaat sneller knoppen
n. accelerantes gaat naar SA knoop, AV knoop en hartspier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar staat elke piek voor bij de PQRS op de ECG van het hart?

A

p = depolarisatie atriums + aankomst prikkel bij AV knoop + bundel van HIS tot aan kamer

q = begin ventrikel samentrekken

R = grote piek = depolarisatie ventrikels + samentrekken + Purkinje vezels

S = einde samentrekken ventrikels

T = recovery

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat geeft de QRS complex weer?

A

depolarisatie ventrikels:

  • repolarisatie atriums
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat geeft de T heuvel weer?

A

repolarisatie ventrikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Benoem zoveel mogelijk structuren van het hart

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Benoem de volgorde van de harttonen

A
  1. sluiten AV klep en aanspannen myocard
  2. sluiten semilunaire kleppen
  3. begin vulling ventrikels
  4. versterkte atriumcontractie (pathologisch)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de systolische fase van het hart?

A

samentrekken ventrikels. AV kleppen gaan dicht. Ejectiefase: semilunaire kleppen gaan open –> bloed naar arteriën

17
Q

Wat is de diasystolische fase van het hart

A

Ontspanning. Vulling van de ventrikels

18
Q

Welke vormen van terugstroming bloed in de venen zijn er?

A
  • vis a tergo = druk van achter
    • bloeddruk van hart
      • vis a laterale = kracht van zijkant
    • arteriële pulsatie
    • spierpomp
    • venoconstrictie
      • vis a fronte = kracht van voorkant
    • hart zuigkracht
    • ademhaling: borst zet uit lagere druk–>
      *
19
Q

Uit welke lagen bestaan de arteria en vena?

A
  • intima = binnenste laag
    • ENDOTHEEL WEEFSEL
      • media
    • glad spierweefsel
      • adventitia
    • buitenste laag = bindweefsel
      • tunica media
    • = verschil arterie en venen
    • arterie heeft een dikkere tunica media
20
Q

Waar vindt uitwisseling plaats van stoffen in bloedvaten?

A

capilairen

21
Q

Hoe heet de meest bepalende factor voor het uitwisselen van stoffen in de bloedvaten?

A

Colloid osmotische druk (druk van eiwitten)

22
Q

Hoe wordt vocht afgevoerd wat niet meer terug kan stromen in het bloedvat?

A

Lymfestelsel. Bv. afvalstoffen

23
Q

Hoe kan oedeem ontstaan?

A
  • verlaging colloid osmotische druk
  • verhoogde capillaire druk (hogere bloeddruk)
  • verhoogde capillaire doorlaatbaarheid
  • belemmerde lymfeafvoer
24
Q

Welke krachten zijn er voor het terugstromen van lymfevocht?

A
  • vis a tergo
  • vis a laterale
  • vis a fronte
25
Q

Welke factoren kunnen de bloeddruk beïnvloeden?

A
  • bloedvolume
  • hartfrequentie
  • slagvolume
  • bloedviscositeit
  • perifere weerstand (vasoconstrictie bv)

plastabletten verminderen het bloedvolume en de bloeddruk

26
Q

Welke systemen in het lichaam zorgen voor bloeddrukregulatie?

A

Neuraal

hormonaal

27
Q

Leg de neurale regulatie van de bloeddruk uit

A
  • vanuit hersenstam
    • sympatisch ZS –> verhoogt bloedddruk door vasoconstrictie
    • parasympatisch –> verlaagt bloeddruk door vasodilatatie
28
Q

Leg de hormonale regulatie van de bloeddruk uit

A
  • ADH
    • verhoogt bloeddruk. Komt vrij als de viscositeit van bloed toeneemt
    • meer vocht vasthouden –> groter slagvolume
      • Renine, angiotensine, aldosteron
    • nieren maken renine aan bij te lage bloeddruk –> angiotensine geproduceerd
    • –> aanmaak ADH in bijnierschors
    • –> meer vocht vastgehouden
29
Q
A