Functiedomeinen Flashcards

(13 cards)

1
Q

Omschrijf de volgorde waarin herinneringen in de geheugen worden opgeslagen

A
  1. Kortetermijngeheugen
    a) articulatory loop (auditief)
    b) visual-spatial sketchpad (visueel)
    c) central executive, neemt info uit a en b en selecteert, bewerkt, transformeert –>
  2. Langetermijngeheugen
    a) declaratief: bewust toegankelijk
    a1- semantisch (onpersoonlijk feitenkennis)
    a2- episodisch (unieke persoonlijke ervaringen)
    b) non-declaratief/procedureel: niet bewust, bv fietsen, traplopen, autorijden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe heet het wanneer informatie binnenkomt via een modaliteit ook een sensatie teweegbrengt in een andere modaliteit? Noem een voorbeeld

A

Synesthesie, bv: kleuren zien als je muziek hoort, getallen associeren met vormen, kleuren of zelfs mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe heet de hergroepering van losse stukken info en waarom is dat handig?

A

Chunking: er kan meer worden opgeslagen, het werkgeheugen heeft een beperkte capaciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is elaboratie? Noem een voorbeeld

A

Hetgeen wat je moet onthouden koppelen aan betekenisvolle info om het makkelijker te onthouden (geboortedatum van moeder gebruiken als code)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is priming? Noem een voorbeeld

A

De neiging te herhalen wat net gedaan is, kan veel vormen aannemen, bv: nieuwe auto gekocht en ineens zie je overal dezelfde auto rijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe heet het wanneer nieuw geleerde info het ophalen van oudere info bemoeilijkt?

A

Retroactieve interferentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is akinetopsie?

A

Bewegingsblindheid (opeenvolging van stilstaande beelden), lagere-orde visuele stoornis, schade aan gebied V5.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt blindsight in?

A

De ogen kunnen zien, maar de persoon neemt het niet waar. Schade aan primaire visuele cortex. De persoon kan een object wel lokaliseren omdat de hersenen het wel onbewust “zien”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een “forced choice” taak?

A

Bij een patiënt met blindsight, bewegingsrichting (links of rechts) of vormherkenning (cirkel, vierkant) vragen, ze presteren boven kansniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is verstoord bij visuele objectagnosie?

A

Hogere-orde visuele stoornis, samenwerking tussen occipitale kwab (visus) en temporaalkwab (geheugen) is verstoord. Patiënt ziet object, maar herkent het niet. Categoriseren lukt niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is prosopagnosie?

A

Andere mensen niet herkennen adhv hun gezicht (face blindness). Bekenden herkennen aan stem, kleding, manier van lopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In welke drie onderdelen kan de prefrontale cortex worden verdeeld?

A
  1. Orbitofrontale cortex: maken van nieuwe associaties, remt oud geleerde associates –> flexibel handelen
  2. Dorsolaterale prefrontale cortex: manipulatie en selectie van sensorische info, selectieve aandacht en werkgeheugen
  3. Mediale frontale cortex + anterior cingulate: cognitieve flexibiliteit en gemotiveerdheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly