geschiedenis h3 Flashcards

(37 cards)

1
Q

industrialisatie

A

uitbreiding van de industrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

industrie

A

productie in fabrieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

industriële revolutie

A

ingrijpende verandering in de productiemethoden, waarbij handarbeid wordt vervangen door machines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

industriële samenleving

A

samenleving waarin meer dan de helft van de bevolking in steden woont en waarin veel mensen werken in industrie en diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

moderne tijd

A

vijfde periode (1800-heden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sector

A

deel van de economie, zoals de landbouwsector, industriesector en dienstensector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tijd van burgers en stoommachines

A

achtste tijdvak (1800-1900)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vakbond

A

organisatie van werknemers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

eerste kamer

A

deel van de Staten-generaal (het parlement)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kabinet

A

gezamelijke minister, regeringsleider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

liberaal

A

iemand die in de politiek streeft naar meer vrijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

minister-president

A

eerste minister, regeringsleider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

parlementair stelsel

A

bestuurssysteem waarin de parlement hoogste macht heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

parlementaire democratie

A

bestuurssysteem waarin de regering afhankelijk is van het parlement dat met algemeen kiesrecht is gekozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

provinciale staten

A

volksvertegenwoordiging in de provincie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

regeringsleider

A

aanvoerder van de regering

17
Q

staatshoofd

A

persoon met het hoogste gezag in de staat

18
Q

tweede kamer

A

deel van de staten-generaal (het parlement) waarvan de leden door burgers zijn gekozen

19
Q

bijzondere school

A

niet-openbare school

20
Q

confessionelen

A

mensen die in de politiek uitgaan van het christelijk geloof

21
Q

discriminatie

A

onderscheid maken tussen mensen met de bedoeling iemand of een groep achter te ste

22
Q

emancipatie

A

toekenning van gelijke rechten en opheffing van achterstanden

23
Q

feminist

A

iemand die streeft naar gelijke behandeling van vrouwen ten opzichte van mannen

24
Q

klasse

A

bevolkingsgroep

25
politieke partij
organisatie die vanuit bepaalde ideeën probeert invloed te hebben op het bestuur
26
sociale wet
wet voor steun aan mensen die minder goed voor zichzelf kunnen zorgen
27
socialist
iemand die in de politiek streeft naar meer gelijkheid
28
uitbuiten
misbruik ban iemand maken
29
afzetgebied
gebied waar producten worden verkocht
30
bezetten
als een leger een gebied verovert en er de bevolking in bedwang houdt
31
conferrentie
vergadering, bijeenkomst
32
europeanisering
verspreiding van de europese cultuur
33
genocide
volgens een plan vermoorden van een volk of bevolkingsgroep
34
guerrillaoorlog
oorlog met strijdgroepen die zich onder de bevolking verschuilen en kleine aanvallen uitvoeren
35
imperialisme
europese expansie in Azië en Afrika tussen 1870 en 1914 waardoor grote koloniale rijken ontstonden
36
invloedssfeer
gebied waar een staat van buiten veel invloed heeft
37
mogendheid
staat