gezinnen Flashcards

(88 cards)

1
Q

Inkomen uit arbeid

A

Inkomen verkregen door werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Loon

A

Inkomen van een arbeider.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wedde/Salaris

A

Inkomen van een bediende.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ereloon/Honorarium

A

Inkomen van dokters, notarissen, advocaten, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Winst

A

Inkomen van een zelfstandige door verkoop van goederen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Nettoloon

A

Brutoloon – sociale lasten – belastingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Brutoloon

A

Totale vergoeding voor arbeid, vóór aftrek van belastingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

RSZ

A

Sociale bijdrage voor sociale zekerheid (13,07% van het brutoloon).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Berekening RSZ voor bediende

A

13,07% van het brutoloon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Berekening RSZ voor arbeiders

A

13,07% op 108% van brutoloon (= brutoloon + 8%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bedrijfsvoorheffing

A

Voorschot op de inkomstenbelasting, ingehouden op het brutoloon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dienstverband vs Zelfstandige

A

Verschillen tussen loontrekkenden en zelfstandigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dienstverband

A

Werk onder gezag van een werkgever met een vast loon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zelfstandige

A

Eigen baas, geen vast loon, zelf verantwoordelijk voor belastingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nominaal vs Reëel loon

A

Verschil tussen bedrag en koopkracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Nominaal loon

A

Bedrag dat men ontvangt in geld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Reëel loon

A

Koopkracht van het ontvangen loon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Inkomen uit kapitaal

A

Inkomsten uit bezittingen (roerend of onroerend).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke 2 soorten kapitaal heb je?

A

goederenkapitaal en geldkapitaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Onroerende inkomsten

A

goederenkapitaal: Huur en pachtinkomsten uit gebouwen en gronden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Roerende inkomsten

A

Geldkapitaal: Rente op spaargeld of beleggingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Gezinsbudget

A

Inkomsten en uitgaven van een gezin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Mogelijke inkomsten

A

beroepsinkomsten, uitkering, inkomsten uit vermogen, bijslagen en terugbetalingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Vaste uitgaven

A

Terugkerende kosten zoals huur, energie, verzekeringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Variabele uitgaven
Kosten die kunnen variëren, zoals boodschappen, vervoer.
26
Uitzonderlijke uitgaven
Eenmalige kosten zoals herstellingen of vakantie.
27
Inkomensbesteding
Hoe een gezin inkomsten gebruikt.
28
Consumptie
Gebruik van goederen en diensten voor behoeftebevrediging. Moment van aanschaf is consumptie.
29
Welke factoren hebben invloed op consumptiepatroon
Opleiding, leeftijd, trends, inkomen.
30
Hoe kan opleiding consumptiepatroon veranderen?
Hoger opgeleid meer behoefte aan betekenisvolle ervaring (verre reizen,...)
31
Hoe kan leeftijd consumptiepatroon veranderen?
ouder worden veranderen interesses
32
Hoe kan cultuur trends consumptiepatroon veranderen?
bewuster kiezen (milieuvriendelijk, kinderarbeid)
33
Hoe kan inkomen consumptiepatroon veranderen?
verandering inkomen is verandering consumptiegedrag
34
Welke factoren bepalen onze keuze van beleggen?
Opbrengsten Risico Liquiditeit (hoe snel aan geld kunnen)
35
Ethisch beleggen
duurzaam beleggen (milieuvriendelijk goederen en diensten)
36
Sparen
Geld apart houden voor later.
37
Beleggen
Geld investeren voor mogelijk financieel voordeel. Korte of lange termijn.
38
Belastingen
Verplichte bijdragen aan de overheid.
39
Factoren bij consumptiepatroon
Opleiding, leeftijd, trends, inkomen.
40
Soorten beleggingen
Verschillende spaar- en beleggingsvormen.
41
Spaarrekening
Laag risico, direct beschikbaar geld, lage rente. Belasting vanaf meer dan 1660 euro
42
Termijnrekening
Vaste looptijd, hogere rente, 15% belastingen op rente.
43
Kasbon
Geld lenen aan bank, vaste looptijd, 30% belasting op rente.
44
Staatsbon
Leent geld aan overheid, vaste periode, 15% belasting op rente, veilig
45
Obligatie
Geld lenen aan een bedrijf, risico op verlies, 15% belasting op rente
46
Dividend
(aandeel) jaarlijks aandeel deel van bedrijfswinst, variabel, hoog risico (geen winst is geen dividend). 25% roerdende voorheffing, aandelen verkopen is kapitaal terug
47
Belastingen
Directe en indirecte belastingen.
48
Waarom zijn belastingen nodig?
Leven in welvaartstaat (goede ziekenhuizen en gezondheidszorg, pensioen, uitkeringen,...
49
Directe belastingen
Personenbelasting, vennootschapsbelasting, onroerende en roerende voorheffing.
50
Hoe worden directe belastingen geïnt?
Uitbetaling loon, per kwartaal zelfstandigen, 1x/jaar aanslagbiljet
51
Indirecte belastingen
door overheid indirect verheven (door tussenpersoon) via BTW, accijnzen, douanerechten, invoerrechten.
52
Invoerrechten
moet betaald worden om iets te mogen invoeren
53
Douanerechten
betaald worden als je iets invoert.
54
Accijnzen
Op het verbruik van luxeproducten bvb sigaretten, sterke drank,...
55
Personenbelasting
Belasting op wereldwijde inkomsten van particulieren.
56
Wie betaald personenbelasting?
Rijksinwoners: natuurlijk persoon met fiscale woonplaats en zetel van fortuin in België
57
Progressieve belasting
Hoe hoger het inkomen, hoe hoger het belastingpercentage.
58
Bedrijfsvoorheffing
Vooraf ingehouden belasting op loon.
59
Onroerende voorheffing
Belasting op eigendom (grond en gebouwen).
60
Roerende voorheffing
Belasting op inkomsten uit kapitaal.
61
Wat is een belastingaangifte?
Schriftelijke verklaring waarin inkomen en vermogen wordt meegedeeld aan inspectie van belasting.
62
inkomstenjaar
Jaar waarin inkomsten verworven zijn.
63
Aanslagjaar
Jaar waarin de aangifte gebeurt (1 jaar na inkomstenjaar).
64
Wat staat op de aangifte?
Loon, hypothecair krediet, energiebesparende investeringen, pensioensparen, giften, kinderopvang, onderhoudsgeld, dienstencheques, personen ten laste, etc.
65
Aanslagbiljet
Samenvatting van belastingberekening en te betalen/terug te vorderen bedrag.
66
Rechtstreekse betaling
Betalen zonder bank tussenkomst.
67
Kwitantie
Bewijs van betaling.
68
Kwijting
Schriftelijke verklaring dat schuld is afgelost.
69
Ontvangstbewijs
Bevestiging van ontvangen geld of goederen.
70
Onrechtstreekse betaling
Betaling via een bank.
71
Storting
Contant geld (briefjes) op een bankrekening plaatsen.
72
Overschrijving
Geld overzetten van ene rekening naar andere.
73
Domiciliëring
Automatische afschrijving aan éénzelfde schuldeiser voor terugkerende betalingen. vb abonnement gas, fitness,...
74
Permanente of doorlopende opdracht
Vaste betaling op een bepaalde datum op andere rekening vb, huur, zakgeld kinderen, spaarrekening,...
75
Debetkaart
Directe afschrijving van zichtrekening (Bancontact, Maestro).
76
Kredietkaart
Betalen op krediet, maandelijkse afrekening (Visa, Mastercard).
77
Internetbankieren
Bankzaken regelen via pc of smartphone.
78
Self-banking
Bankautomaten gebruiken buiten openingstijden.
79
Maaltijdcheques
Betaalmiddel voor voedingsmiddelen.
80
Opleidingscheques
Financiële steun voor opleidingen.
81
Sport- en cultuurcheques
Betaalmiddel voor sportieve en culturele activiteiten.
82
Betalen met GSM
Contactloos betalen of via sms.
83
Betaalinnovaties
Payconiq, QR-betalingen, contactloos betalen.
84
Rekening uitreksels
Overzicht van bankverrichtingen.
85
Bewaarperiode rekeninguitreksel en bankdocumenten
5-10 jaar afhankelijk van de schuld.
86
krediet
Lening die op termijn met rente wordt terugbetaald.
87
Waarom zijn kredieten belangrijk?
Mogelijk maken van grote uitgaven zoals woning, wagen, renovatie,... waar we niet dadelijk geld voor hebben.
88