gezinnen Flashcards
(88 cards)
Inkomen uit arbeid
Inkomen verkregen door werk.
Loon
Inkomen van een arbeider.
Wedde/Salaris
Inkomen van een bediende.
Ereloon/Honorarium
Inkomen van dokters, notarissen, advocaten, …
Winst
Inkomen van een zelfstandige door verkoop van goederen.
Nettoloon
Brutoloon – sociale lasten – belastingen.
Brutoloon
Totale vergoeding voor arbeid, vóór aftrek van belastingen.
RSZ
Sociale bijdrage voor sociale zekerheid (13,07% van het brutoloon).
Berekening RSZ voor bediende
13,07% van het brutoloon
Berekening RSZ voor arbeiders
13,07% op 108% van brutoloon (= brutoloon + 8%)
Bedrijfsvoorheffing
Voorschot op de inkomstenbelasting, ingehouden op het brutoloon.
Dienstverband vs Zelfstandige
Verschillen tussen loontrekkenden en zelfstandigen.
Dienstverband
Werk onder gezag van een werkgever met een vast loon.
Zelfstandige
Eigen baas, geen vast loon, zelf verantwoordelijk voor belastingen.
Nominaal vs Reëel loon
Verschil tussen bedrag en koopkracht.
Nominaal loon
Bedrag dat men ontvangt in geld.
Reëel loon
Koopkracht van het ontvangen loon.
Inkomen uit kapitaal
Inkomsten uit bezittingen (roerend of onroerend).
Welke 2 soorten kapitaal heb je?
goederenkapitaal en geldkapitaal
Onroerende inkomsten
goederenkapitaal: Huur en pachtinkomsten uit gebouwen en gronden.
Roerende inkomsten
Geldkapitaal: Rente op spaargeld of beleggingen.
Gezinsbudget
Inkomsten en uitgaven van een gezin.
Mogelijke inkomsten
beroepsinkomsten, uitkering, inkomsten uit vermogen, bijslagen en terugbetalingen
Vaste uitgaven
Terugkerende kosten zoals huur, energie, verzekeringen.