Gezonde Cel 2.0 Flashcards

1
Q

Fasecontrast-LM (lichtmicroscopie)

A

Berust op het bewerken van kleine faseveranderingen die ontstaan door kleine brekingsverschillen in het preparaat, zodat deze zich voordoen als variaties in licht en donker. Hiervoor is geen fixatie van het weefsel voor nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

HE-kleuring

A

Hematoxyline kleurt zure groepen zoals nucleïnezuren en zure suikers blauw. Eosine kleurt basische componenten rood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fluorescentiemicroscopie

A

De lichtbundel passeert in een fluorescentie-LM eerst het excitatiefilter. Dit filter beperkt het excitatielicht tot een bepaalde golflengte, terwijl het emissielicht dat door het preparaat wordt uitgezonden, geleid wordt door een sperfilter, dat de resten van het excitatielicht uit de bundel verwijderd. De fluorescerende delen van het preparaat lichten daardoor op tegen een donkere achtergrond. (Lichtbundel passeert in Fluorescentie-Lm een filter, die het licht beperkt tot een bepaalde golflengte. Door het preparaat wordt emissielicht uitgezonden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Confocale Laser Scanning Microscopy (CLSM)

A

Ontwikkeling serie digitale optische coupes die tezamen een driedimensionaal beeld geven. Er wordt een scherpe monochrome laserbundel door een spiegelsysteem via het objectief naar een preparaat gestraald. In het preparaat zenden alle beeldpunten op al deze lijnen fluorescentielicht uit, dat door hetzelfde objectief op een pinhole wordt geprojecteerd. De hvh licht dat die pinhole passeert wordt gemeten door een gevoelige fotomultiplierbuis. Dit signaal wordt op een monitor voor elk beeldpunt als een pixel met de juiste intensiteit en kleur weergegeven(Ook fluorescentiemicroscopie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Scanning-EM

A

Het preparaatoppervlak wordt door een scannende elektronenbundel punt voor punt en lijn voor lijn afgetast. Elektronen worden losgeweekt en door een positief geladen detector aangetrokken en als signaal doorgegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Oplossend vermogen Transmissie-EM

A

0,1 nm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

TEM

A

De lens bestaat uit koperdraad gewikkeld rondom een weekijzerkern. De beeldvorming komt tot stand door verstrooiing van elektronen uit de bundel door de contrastmiddelen, zoals lood- en uranylionen, die aanwezig zijn in de coupe na aanhechting aan de biologische structuren. Deze plekken worden als donker weergegeven. Het eindbeeld wordt gevormd doordat de elektronen op een fluorescentiescherm vallen of een fotografische film belichten, of door een digitale camera worden geregistreerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom mogen de preparaten niet aan de lucht drogen

A

Dit kan artefacten veroorzaken, daarom wordt het gedroogd in een kritisch-punt-droogtoestel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke drie lagen kent de embryonale fase

A

et ectoderm (de buitenste laag), het mesoderm (de middelste laag) en het endoderm (de binnenste laag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eenlagig plaveiselepitheel

A

Komen voor in de capillairen en longblaasjes. Daarnaast vindt er uitwisseling van vloeistoffen, gassen en voedingsstoffen plaats d.m.v passief transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cilindrisch epitheel

A

Je vindt het in het maagdarm kanaal, dit type cel heeft vaak een taak in de opname en verwerking van voedingsstoffen. Ze bevatten microvilli en er vindt absorptie plaats d.m.v. actief transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Overgangsepitheel (transitioneel)

A

Komt voor in de blaas en urinewegen en is meerlagig. Daarnaast is het rekbaar en biedt het bescherming door dekcellen die van vorm veranderen. de dekcellen worden ook wel paraplucellen genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel

A

Komt voor in de slokdarm en biedt bescherming d.m.v meerlagig karakter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Meerlagig verhoornd plaveiselepitheel

A

komt voor op de huid. Het is een barrière en biedt bescherming d.m.v meerlagig karakter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pseudomeerlagig (meerrijig) cilinderepitheel met vervangcellen en trilharen

A

Komt voor in de trachea. Er vindt transport plaats via epitheel oppervlak d.m.v trilharen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Desmosomen

A

Zijn sterke ankers in de cel en zijn voornamelijk opgebouwd uit cadherine. Een andere naam hiervoor is ook wel de macula adhearens. Is verbonden met de intercalairschijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Desmosomen

A

Zijn sterke ankers in de cel en zijn voornamelijk opgebouwd uit cadherine. Een andere naam hiervoor is ook wel de macula adhearens. Is verbonden met de intercalairschijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gap junction

A

Dit is een kanaal waardoor ionen van de ene cel naar de andere cel kunnen. Dit worden ook wel nexusverbindingen genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Intercalairschijf

A

Een overdwars lopende lijn, bijvoorbeeld bij een hartspier. Deze is verbonden met desmosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kenmerkend voor cellen die druk bezig zijn met processen in het cytoplasma

A

Bijvoorbeeld tijdens de eiwitsynthese hebben veel cytoplasma. Plasmacellen bevatten dus veel cytoplasma (ze zijn continu bezig met de productie van antilichamen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kenmerkend voor cellen met weinig cytoplasma

A

Ze lijken te slapen, ze zijn niet bezig met processen. Ook de RNA-synthese staat op een laag pitje. Voorbeeld hiervan is lymfocyt. Een trigger kan ze aanzetten tot het ontwikkelen van synthetiserende activiteiten

21
Q

Meerkernige cellen

A

Het accent is verschoven naar de (eiwit)productie. Dit gaat ten koste van de potentiële delingscapaciteit. In de lever worden regelmatig binucleaire cellen gevonden. In deze levercellen kan glycogeen gevonden worden, die kleurt aan met de PAS.

22
Q

Kernloze cellen

A

Rode bloedcellen zijn hier een voorbeeld van. Dit is een teken van een hooggespecialiseerde, eenzijdige functie van de cel

23
Q

Toename van de hoeveelheid cholesterol in een membraan

A

Zorgt ervoor dat de vloeibaarheid en daarmee zijn beweeglijkheid afneemt

24
Q

Sfingolipiden

A

Net zoals fosfolipiden amfifiele moleculen. Een hydrofobe kopgroep en een uit vetzuren bestaande, hydrofobe staart. Glycolipiden: wanneer de kopgroep bestaat uit een keten van suiker

25
Q

Actief transport

A

Tegen de gradiënt in. Dit proces kost energie, dit houdt concentratieverschillen en ladingsverschillen in stand.

26
Q

Passief transport

A

Met de gradiënt mee. De Channel staan open en dicht. Transporter binding en vormverandering (ion).

27
Q

Integrines

A

Ankers die actine vastzetten aan de extracellulaire matrix. De actine vormt het cytoskelet

28
Q

Ribosomen

A

Eiwitten die het mRNA aflezen en hier vervolgens eiwitten van maken. Deze kunnen liggen op het RER, of in het cytosol (vrije ribosomen)

29
Q

Glycogeen en ribosomen op een TEM

A

Glycogeen ligt in druiventrosjes en iets meer op elkaar geplakt.

30
Q

Golgi-apparaat

A

Onderzijde: cis-zijde
Bovenzijde: trans-zijde
Van de trans-zijde snoeren telkens blaasjes af die naar het celmembraan gaan om vanwaaruit naar de ECM te gaan. De vehikels met inhoud kunnen ook lysosomen vormen en dan blijven ze dus in de cel.

31
Q

Gereguleerde secretie

A

De stof wordt alleen afgegeven, als daar een prikkel voor komt, dus als je lichaam daar echt behoefte aan heeft

32
Q

Constitutieve secretie

A

Als het eiwit gevormd is, wordt het meteen afgegeven, en dus niet opgeslagen

33
Q

Autofagie

A

Als een eiwit binnen de cel afgebroken moet worden, omdat deze bijvoorbeeld niet goed gevouwen is. De desbetreffende structuur wordt dan gevangen in een vesikel, dan noemen we het een autofagosoom

34
Q

Fagocytose

A

Als een bacterie of een ander pathologisch

micro-organisme opgenomen wordt. Het blaasje met daarin het gefagocyteerde materiaal noemen we een fagosoom

35
Q

Endocytose

A

Als er geen pathologisch structuren, maar bijvoorbeeld voedingsstoffen voor de cel worden opgenomen

36
Q

Lysosomale stapelingsziekte

A

Er komen één of meerdere lysosomale enzymen niet meer in de lysosomen terecht. In de meest ernstige vorm, inclusion cell (I-cell) disease, ontbreken alle enzymen die via de mannose-6-fosfaat route in de lysosomen terecht moeten komen. Materiaal wordt nog wel opgenomen door de cel maar kan door het ontbreken van afbraakenzymen in de lysosomen niet meer verwerkt worden.

37
Q

Peroxisomen

A

komen veelvuldig voor in lever- en niercellen. De kern is gekristalliseerd. Peroxisomen zijn in staat waterstofperoxide te vormen door waterstof bij zuurstof te plaatsen. Peroxisomen in de lever zijn in staat giftige stoffen, zoals alcohol, te detoxificeren. Bij dit proces wordt de waterstof van de gifstoffen bij zuurstof geplaatst en
waterstofperoxidase gevormd. Waterstofperoxidase is ook giftig, maar peroxisomen bevatten enzymen om deze stof om te zetten in water en zuurstofgas. Een enzym dat dit kan is katalase, en is veel te vinden in de peroxisomen.

38
Q

Hoe worden de membraanstructuren die u binnen in het mitochondrion kunt waarnemen genoemd

A

Cristae

39
Q

Wat zijn de drie functies van het mitochondrium

A

Regulatie van de apoptose, calciumhuishouding en de ATP-productie

40
Q

Waar wordt calcium opgeslagen

A

In het mitochondrium en in het ER

41
Q

Uit welke verschillende structuren is het cytoskelet opgebouwd

A

microfilamenten (actine), microtubuli en intermediaire filamenten. Ieder type weefsel heeft eigen intermediaire filamenten.

42
Q

Epitheel

A

Cytokeratine: Verhoornende en niet verhoornende epithelia

43
Q

Bindweefsel

A

Vimentine: Fibroblasten, gladspierweefsel van de vaatwand macrofagen, endotheelcellen en kraakbeencellen

44
Q

Spiercellen

A

Desmine: dwarsgestreept spierweefsel, glad spierweefsel

45
Q

Neuronen

A

Neurofilamenten: neuronen

46
Q

Kernhoudende cellen

A

Lamine: Als onderdeel van het kernmembraan

47
Q

CSID (congenitale sucrase-isomaltase deficiëntie)

A

Het enzym komt niet in of verder dan het het Golgi of wordt naar de basolaterale (i.p.v apicale) kant van de cel gestuurd

48
Q

FH (familiaire hypercholesterolemie)

A

De LDL-receptor wordt niet getransporteerd uit het ER, nier geendocyteerdof niet gerecycled

49
Q

Longemfyseem

A

alpha1-antitrypsine wordt afgebroken in het ER

50
Q

Tay-Sachs

A

beta-hexosaminidase wordt afgebroken in het ER –> lysosomale stapelingsziekte