GK les 1; Veelvoorkomende problematiek bij ouderen Flashcards

(29 cards)

1
Q

Geriatrische syndromen

A

veel voorkomende problematiek bij ouderen
hoge leeftijd
multifactorieel bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

multimorbiditeit

A

tegelijkertijd voorkomen van ten minste 3 chronische aandoeningen over een periode van tenminste een jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

treat first what kills first

A

eerst de primaire (levensbedreigende) en vervolgens de secundaire c.q. tertiaire (niet-direct dan wel niet-levensbedreigende) letsels en stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

farmacotherapie

A

een behandeling van psychische klachten met behulp van medicijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

farmacokinetiek

A

welke route bewandelt het medicijn door je lichaam, wat doet het lichaam met het medicijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

farmacodynamiek

A

reactie van het lichaam op geneesmiddelen, wat doet het medicijn als werking (celniveau)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

lipofiel

A

op vetbasis (galblaas)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hydrofiel

A

op waterbasis (nieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

plasmaconcentratie

A

de concentratie van het geneesmiddel in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

halfwaardetijd

A

de tijd die nodig is om de hoeveelheid van het geneesmiddel in het bloed te halveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

symptoomverandering

A

symptomen presenteren zich bij een oudere vaak anders dan een jongere. Dit komt doordat het baroreceptorreflex minder fijngevoelig word waardoor het lichaam minder effectief reageert met bloeddrukregulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

symptoomverarming

A

symptomen die niet bij het ziektebeeld passen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

symptoomverschuiving

A

het geval dat een heel langzaam progressief vrijwel asymptomatisch verloop plotseling versnelt tot een levensbedreigende situatie. Bijvoorbeeld dat een infectie kan zorgen tot hypo-, of hyperglykemie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

symptoomomkering

A

tegenovergestelde symptomen van de ziekte treden op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

symptoomvermeerdering

A

optelsom symptomen die voortkomen uit meerdere chronische ziekten en elkaar versterken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verandering van symptomen bij ouderen

A

symptomen die hetzelfde lijken maar passen bij verschillende aandoeningen

17
Q

cascade breakdown

A

situatie waarin ene aandoening leid tot de andere waarbij gelaagde ontregeling kan ontstaan

voorbeeld -> incontinentie - schaamte- verlies van contacten - vereenzaming - depressie - verwaarlozing - bedlegerigheid - decubitus - delier - algemeen verval - bijkomende infectie - dood

18
Q

problemen bij herkenning en uiting van klachten

A

symptomen acute ziekten worden minder goed herkend

infectieziekten blijven langere tijd onopgemerkt/onbehandeld -> complicaties

uitingsproblemen door bijv. afasie, dysartrie, stemmingsproblemen, dementie, delier zorgen ervoor dat zorgvrager klachten niet kan uiten

onvoldoende sociale netwerk, angst voor arts of gevolgen melden klachten

19
Q

interindividuele verschillen

A

80 jarige kan marathons lopen
65 jarige kan chronisch ziek zijn
manier van leven heeft invloed

20
Q

verandering lichaamssamenstelling bij ouderen

A

toename vetmassa -> minder spiermassa -> ruststofwisseling daalt -> afname lengte -> lichaamsvocht neemt af -> beïnvloeding gevoeligheid voor medicijnen

21
Q

mobiliteit

A

actief en doelgericht te handelen om aan de eisen en geneugten van het leven te kunnen voldoen

22
Q

afgenomen bewegingscapaciteit

A

afgenomen spierkracht en spiertonus; verminderde elasticiteit van kapsels, ligamenten en gewrichten waardoor inspanningstolerantie afneemt

23
Q

verlaagde besturingsvaardigheid

A

reactie op prikkels van buiten- of binnenuit, zenuwstelsel verwerkt prikkels trager waardoor het moeilijker is om snel en doelmatig te reageren op invloed van buiten-of binnenuit

24
Q

verminderd bewegingsintiatief

A

verminderd enthousiasme om zich te bewegen

25
orthostatische hypotensie
daling van bloeddruk na houdingsverandering (bij bij opstaan) -> duizeligheid -> wankelen, balans verliezen -> valrisico vaak bij ouderen met geheugen- en concentratieverlies is een bijwerking van parkinsonmedicatie, psychofarmaca
26
diagnostiek orthostatische hypertensie
bloeddruk liggend meten en na opstaan 1-3 minuten orthostatische hypertensie bij -systolische daling van 20 of meer - diastolische daling van 10 of meer - duizeligheidsklachten - polsversnelling
27
behandeling orthostatische hypertensie
controle vullingstoestand; medicatie en zoutgebruik leefregels
28
verpleegkundige zorg en preventie bij orthostatische hypertensie
uitleg oorzaak aandoening langzamer opstaan smiddags niet op bed rusten benen kuisen billen aanspannen armen tegen lichaam aandrukken voldoende drinken -> 1.5 - 2 liter fit blijven qua conditie problemen in omgeving oplossen postoel naast bed zittend urineren steunpunten in badruimte stevig meubilair goede verlichting geen obstakels scherpe hoeken voorkomen steunkousen voordat bewoner uit bed stapt aandoen bril glucosegehalte regelmatig in de gaten houden
29
geriatrische syndromen
vallen duizeligheid depressie delier incontinentie ondervoeding syncope; flauwvallen osteoporose sarcopenie; verlies van spieren