Grammatica Flashcards
(20 cards)
conjugating with jij/je
drop the t when jij/je comes before the conjugated verb
eg. “ben jij” (jij bent) / “heb jij” (jij hebt)
two forms of hebben for u
u hebt
u heeft
(both correct)
when to use stressed vs. unstressed pronouns
use unstressed only in informal speaking when the emphasis is not on who
apostrophe rule for posessives
only use an apostrophe when the noun ends in a vowel other than e or when the last letter is an s or x
ons vs. onze
het = ons
de = onze
welk vs. welke
het = welk
de = welke
word order
persoonsvorm always stands in the second position (after the noun, or the other stressed word if inverted)
adjective spelling rule
if the adjective comes before the noun, add “e” - unless it is een + het word
imperative structure
start with the conjugated verb, u added right after or leave out for all others
words to soften imperative tone
maar, maar even, eens
eg.
Doet u maar
Gaat u maar even zitten.
Vertel eens over je familie
general rules for plurals
-en for most
-s for all unstressed l, m, n, r, a, rt, e, je endings, and most foreign words
‘s for plurals that end in vowels other than e
modale werkwoorden
conj. verb in first or second place, infinitive second verb at the end
regular comparative and superlative endings
…er
het …st
for stems ending in r, add der (eg. duurder)
goed comp + super
goed
beter
het best
veel comp + super
veel
meer
het meest
weinig comp + super
weinig
minder
het minst
graag comp + super
graag
liever
het liefst
adv. to like to
demonstratief pronomen
de:
this/these = deze
that/those = die
het:
this = dit
that = dat
objectvorm van pronomen
for people
ik = mij/me
jij/je = jou/je
u = u
hij = hem
zij/ze = haar
wij/we = ons
jullie = jullie
zij/ze = hen/ze
objectvorm van pronomen
for objects
de (sing.) = hem
het (sing.) = het
de (pl.) = ze
