Nederlands Ingang Review List Flashcards
(156 cards)
1
Q
allemaal
A
everyone
2
Q
lesgeven
A
to teach
3
Q
kennismaken
A
to get to know
4
Q
uit
A
from
5
Q
de buurman
A
the neighbour
6
Q
waar…vandaan
A
where…from
7
Q
het nummer
A
the number
8
Q
de postcode
A
the postal code
9
Q
hoor
A
(for friendliness)
10
Q
het jaar
A
the year
11
Q
verdergaan
A
to continue with
12
Q
de les
A
the lesson
13
Q
de tekst
A
the text
14
Q
de bladzijde
A
the page
15
Q
even
A
for a moment
16
Q
de pauze
A
the break
17
Q
tot straks
A
see you soon
18
Q
straks
A
soon
19
Q
zitten
A
are sitting
20
Q
de kantine
A
the canteen
21
Q
zo
A
so; okay/right
22
Q
al lang
A
for a long time
23
Q
pas
A
only (when talking about time)
24
Q
jarig zijn
A
to be one’s birthday
25
wat leuk
how nice
26
nog
still; any; as well
27
het bezoek
the visit
28
wel
certainly
29
lang
tall
30
nog meer
anymore
31
de broer
| pl. broers
the brother
32
het type
the type
33
het haar
the hair
34
op bezoek komen
to pay a visit
35
op dit moment
at the moment
36
Indonesië
Indonesia
37
de vakantie
the holiday
38
het werk
the work
39
eens
(usually untranslated)
40
over
about
41
vieren
to celebrate
42
het café
the café
43
gefeliciteerd
happy birthday
44
prettig met je kennis te maken
nice to meet you
45
willen graag
would like
46
het bier
the beer
47
roepen
to call (out)
48
nou
well then
49
proost
cheers
50
het poosje
the short while
51
zullen
shall
52
nog een keer
once more
53
het idee
the idea
54
hetzelfde
the same
55
nog maar
another
56
het glas
the glass
57
de groenteboer
the greengrocer
58
wie is er aan de beurt?
who's next?
59
de beurt
turn (in line)
60
de paprika
the bell peppers
61
natuurlijk
of course
62
ander nog iets?
anything else?
| (another?)
63
het gerecht
the dish
64
de andijvie
green leafy vegetable used in stamppot
65
het spekje
bacon
66
heerlijk
delicious
67
de persoon
the person
68
ongeveer
about
69
halve
half
70
de aardappel
the potato
71
de bloemkool
the cauliflower
72
het bakje
the basket (of fruit)
73
de champignon
the mushroom
74
de peterselle
the parsely
75
de bos
| het bosje
the bunch
76
verder nog iets?
anything else?
| (further?)
77
het boontje
the bean
78
wel
quite
79
waartoe
where to
80
erbij
| eg. welke kleur past erbij?
with it
81
prettig
nice
82
het weekend
the weekend
83
geeft niet
it doesn't matter
84
de vriendin
the girlfriend
85
een vriendin van mij
my (female) friend
86
de vriend
the boyfriend
87
een vriend van mij
my (male) friend
88
het restaurant
the restaurant
89
de serveerster
the waitress
90
ons
us
91
bij
at
92
het raam
the window
93
gaan zitten
sit down
94
de menukaart
the menu
95
alvast
in the meantime
96
alleen
only
97
het hoofdgerecht
the main course
98
het voorgerecht
the appetizer
99
het nagerecht
the dessert
| (as a meal course)
100
de mosterd
the mustard
101
erg
very
102
de biefstuk
the steak
103
de frietjes
the fries
104
de salade
the salad
105
het vlees
the meat
106
toch
yet; after all
107
vegetarische
| (vegetarisch)
vegetarian
108
de dagschotel
today's special
109
het mes
the knife
110
de vork
the fork
111
het momentje
| het moment
the moment
112
de lepel
the spoon
113
halen
to fetch
114
het gaat wel
it's okay
115
de soort
the sort/type
116
houden van
to love; to like
117
de mosselen
the mussels
118
proeven
to try (a food)
119
wat
some; a little
120
vet
greasy/rich
121
het toetje
the dessert
122
het ijs
the ice cream
123
de vrucht
| eg. De banaan is een vrucht.
## Footnote
pl. de vruchten
the fruit
| (as an object)
124
fruit
| eg. De banaan is fruit.
fruit
| (as a kind)
125
de chocola
the chocolate
126
de slagroom
the whipped cream
127
laat de rest maar zitten
keep the change
128
laten
to let/leave
129
om
(in order) to
130
de broek
the pants
131
kopen
to buy
132
de verkoopster
the saleswoman
133
helpen
to help
134
zoeken
to look for
135
de spijkerbroek
the jeans
136
de maat
the size
137
normaal
usually
138
de kleur
the colour
139
wat voor
what kind of
140
het model
the style
141
licht(e)
light (adj.)
142
proberen
to try
143
maar even
just
144
ergens
somewhere
145
passen
to try on
146
de paskamer
the changing room
147
zitten
to fit (for clothes); to sit
148
hem
it
149
eventueel
if necessary
150
binnen
inside; within
151
the t-shirt
het t-shirt
152
liggen
are (lie)
153
beslissen
to decide
154
staan...het best
| eg. staat me het best
suits...best
| eg. fits me best
155
even...als ; net zo...als
as...as
| insert adjective
156
dan
than
