H 2 : Theoretische Perspectieven En Onderzoek Flashcards

(54 cards)

1
Q

…………. ……….. = vijf fasen die kinderen volgens Freud doorlopen, waarin genot, of bevrediging, telkens gericht is op een andere biologische functie en een ander deel van het lichaam.

A

Psychoseksuele ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

……………………. Of …………….. ……..: onderzoek waarbij mensen van verschillende leeftijden op hetzelfde tijdstip met elkaar worden vergeleken

A

Dwarsdoorsnedeonderzoek of cross-sectioneel onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

…………… ………. : onderzoek waarvan de vraagstelling wordt ingegeven door de beroepspraktijk en waarvan de kennis direct bijdraagt aan die beroepspraktijk.

A

Praktijkgericht onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

……….. ………. de variabele die de onderzoeker gaat meten en waarvan hij verwacht dat deze beïnvloed wordt door de onafhankelijke variabele.

A

Afhankelijke variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

………. …………. een vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde manier leert reageren op een neutrale stimulus die dat type respons normaal gesproken niet uitlokt.

A

Klassieke conditionering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

……… gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een onopgelost conflict

A

Fixatie

(Freud)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

model dat uitgaat van vijf omgevingsniveaus die elk organisme gelijktijdig beïnvloeden = ………….. ……

A

Bio-ecologisch model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het rationale en redelijke deel van de persoonlijkheid, dat opereert vanuit het realiteitsprincipe. = …

A

Ego

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

theorie die ervan uitgaat dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag = ……………. …….

A

Psychoanalytische theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Piaget meende dat het menselijk denken is opgebouwd uit ……..: georganiseerde mentale patronen die bepaalde gedragingen of acties vertegenwoordigen.
Bv bij baby’s : schema voor zuigen, schema voor grijpen. Bij oudere kinderen worden schema’s verfijnder en abstracter

A

Schema’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de groep die in een experiment niet wordt blootgesteld aan de experimentele conditie. = …………..

A

Controlegroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

benadering binnen de psychologie waarbij de nadruk ligt op leren door het gedrag van een andere persoon (een model) te observeren en na te doen. = ……………….. ……………

A

Sociaal-cognitieve leertheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

autonomie, verbondenheid en competentie. = …………………….

A

Zelfdeterminatietheorie (ZDT)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een voorspelling die toetsbaar, oftewel weerlegbaar, is. = ………

A

Hypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een op het behavioristisch perspectief gebaseerde techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en de frequentie van ongewenst gedrag te verlagen. = ……………….

A

Gedragsmodificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

onderzoek waarbij natuurlijk voorkomend gedrag wordt geobserveerd zonder in te grijpen in de situatie. = …………. ………..

A

Natuurlijke observatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

onderzoek dat bedoeld is om praktische oplossingen voor directe problemen te vinden. = ………… ………

A

Toegepast onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

het aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigt en het onderscheid maakt tussen goed en kwaad = …….

A

Superego

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat opereert vanuit het genotsprincipe. = ..

A

Id

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat je moet kijken naar waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving om de ontwikkeling van het individu te begrijpen. = ………….. …………

A

Behavioristisch perspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

vormen van leren die we kunnen beschrijven in termen van stimuli en responsen, zoals klassieke en operante conditionering. = ……………….. ……

A

Stimulus-respons-leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

onderzoek waarin een aantal verschillende leeftijdsgroepen op verschillende tijdstippen worden bestudeerd = ……………… ……..
(Combinatie van cross-sectioneel en longitudinaal onderzoek)
Bv. 3,4,5 jarigen worden bestudeerd en dit gedurende enkele jaren

A

Cross-sequentieel onderzoek

23
Q

benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten, waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft. = ………….. ………..

A

Psychodynamisch perspectief

24
Q

de groep die in een experiment wordt blootgesteld aan de experimentele conditie = ………… ……

A

Experimentele groep

25
onderzoek dat bedoeld is om verklaringen te toetsen en nieuwe wetenschappelijke kennis te vergaren. = ……….. ……….
Theoretisch onderzoek
26
onderzoek dat bedoeld is om causale relaties tussen verschillende factoren te ontdekken. = ………… ………
Experimenteel onderzoek
27
benadering binnen de psychologie die gedrag probeert te identificeren dat het resultaat is van de genetische erfenis van onze voorouders. = …………. ………….
Evolutionair perspectief
28
de veranderingen in onze interacties met anderen en in hoe we aankijken tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij= ………….. …………..
Psychosociale ontwikkeling
29
onderzoek uitgevoerd in een gecontroleerde omgeving die expliciet is opgezet om de gebeurtenissen constant te houden. = ………………..
Laboratoriumonderzoek
30
onderzoek waarin het gedrag van een of meer individuen door de tijd heen wordt gemeten.= ………… ……..
Longitudinaal onderzoek
31
een onderzoeksmethode om een oorzaak-gevolgrelatie vast te stellen, waarbij de onderzoeker verschillende ervaringen voor verschillende groepen participanten of proefpersonen creëert. = ……….
Experiment
32
benadering binnen de psychologie die het verloop van de cognitieve ontwikkeling ziet als het resultaat van sociale interacties tussen de leden van een cultuur. = …………….. ……..
Sociaal-culturele theorie
33
het proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren aan de hand van hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze. = ……….
Assimilatie
34
de groep participanten die is geselecteerd voor een onderzoek, met de bedoeling dat de resultaten van het onderzoek gelden voor een soortgelijke grotere groep (de populatie).= …………
Steekproef
35
onderzoek uitgevoerd in een natuurlijke omgeving = ………….
Veldonderzoek
36
de procedure, zoals een behandeling, die de onderzoeker bestudeert en de omstandigheden waaraan de experimentele groep wordt blootgesteld. = …………. …………
Experimentele conditie
37
onderzoek dat bedoeld is om vast te stellen of er tussen twee (of meer) factoren een verband of correlatie bestaat. = …………. ……….
Correlationeel onderzoek
38
benadering van cognitieve ontwikkeling die probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie coderen, opslaan en terughalen. = …………………..
Informatieverwerkingstheorie
39
procedures om ideeën en vragen te toetsen met behulp van zorgvuldige, gecontroleerde technieken en systematische dataverzameling gebaseerd op eigen, objectieve waarnemingen. = ………………………. ………
Empirisch-wetenschappelijke methoden
40
de vertaling van een hypothese in specifieke, toetsbare procedures die gemeten en waargenomen kunnen worden. = ……………
Operationalisering
41
verklaring of voorspelling ten aanzien van een verschijnsel, die een raamwerk biedt om de relaties tussen een reeks feiten of principes te begrijpen = ……..
Theorie
42
perspectief waarbij men kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke wereld, cognitieve wereld, persoonlijkheidswereld en sociale wereld = ………… ………….
Systemisch perspectief
43
benadering van cognitieve ontwikkeling die zich richt op de invloed van hersenprocessen op cognitieve activiteit. = ………… ………………
Cognitieve neurowetenschap
44
de omstandigheid of factor die de onderzoeker onder controle heeft of manipuleert. = …………. ……….
Onafhankelijke variabele
45
een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt wordt, afhankelijk van de associatie met positieve of negatieve consequenties. = ………. …………..
Operante conditionering
46
onderzoek waarbij aan een grote groep mensen vragen gesteld worden over attitudes, gedrag of denkbeelden over een bepaald onderwerp = ……………..
Surveyonderzoek
47
het proces waarbij bestaande manieren van denken of doen veranderen in reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen = …………..
Accommodatie
48
benadering binnen de psychologie die zich richt op de processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, begrijpen en overdenken. = ………… ………….
Cognitief perspectief
49
onderzoek dat gericht is op het verwerven van kennis over grondbeginselen en basismechanismen, zonder stil te staan bij de mogelijke toepassingen van die kennis. = …………… ……….
Fundamenteel onderzoek
50
studie waarbij de toestand waarin één individu of een groep individuen verkeert diepgaand en uitvoerig wordt onderzocht. = ………..
Casestudy
51
Bij ……….. krijgen kinderen ondersteuning bij het leren van een taak die net boven hun niveau ligt, waardoor ze een hoger niveau kunnen bereiken. (Vygotsky)
Scaffolding
52
……., de wetenschap die kijkt naar de invloed van biologische kenmerken op gedrag.
Ethologie (Een van de belangrijkste aanhangers van de ethologische theorie was Konrad Lorenz)
53
Wat zijn de belangrijkste perspectieven binnen de ontwikkelingspsychologie ?
Psychodynamisch Behavioristisch Cognitief Systemisch Evolutionair perspectief
54
De vijf stappen van wetenschappelijk onderzoek / Empirisch-wetenschappelijk onderzoek bestaat grofweg uit 5 stappen
1. Hypotheses ontwikkelen 2. Onderzoek ontwerpen 3. Objectieve data verzamelen 4. Resultaten analyseren 5. Conclusies publiceren, bekritiseren en repliceren