H09: De Cognitieve Ontwikkeling In De Peuter- En Kleutertijd Flashcards

(34 cards)

1
Q

stoornis waarbij een afwijkende ontwikkeling van het begrip of de productie van een gesproken, geschreven en/of ander symboolsysteem optreedt.

A

Taalontwikkelingsstoornis (TOS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een educatief programma, bedoeld om peuters en kleuters met een taal- of onderwijsachterstand op een speelse manier hun achterstand te laten inhalen, voordat ze aan groep 3 beginnen.

A

Voor- en vroegschoolse educatie (VVE)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het inzicht dat bepaalde fysieke eigenschappen (zoals aantal, massa, lengte, hoeveelheid, gewicht, volume) van voorwerpen dezelfde blijven, zelfs wanneer hun uiterlijke verschijningsvorm verandert.

A

Conservatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

herinneringen aan gebeurtenissen in het eigen leven.

A

Autobiografisch geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verzamelterm voor verschillende mogelijkheden, anders dan basisonderwijs op daarop volgend onderwijs, om kinderen in een georganiseerd verband een ontwikkelingsgericht aanbod te bieden op het moment dat ouders werken, studeren of als kinderen een taal- of ontwikkelingsachterstand hebben.

A

Kinderopvang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid, dat opereert vanuit het realiteitsprincipe

A

Ego

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kinderdagverblijf dat voor- en vroegschoolse educatie aanbiedt, gericht op kinderen van 2,5 tot 4 jaar.

A

Voorschool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het systeem van regels dat bepaalt hoe gedachten kunnen worden uitgedrukt.

A

Grammatica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

niet-uitgesproken interne dialoog, waarmee een persoon zichzelf aanstuurt.

A

Innerlijke taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het proces waarbij de ene toestand verandert in de andere.

A

Transformatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

periode van het tweede tot het zevende jaar, waarin het gebruik van symbolisch denken groeit, het vermogen om te redeneren ontstaat en het gebruik van concepten toeneemt.

A

Preoperationeel stadium (Piaget)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vorm van denken waarbij peuters en kleuters kennis over de wereld proberen te verwerven met behulp van primitief redeneren (waardoor ze vaak niet-kloppende verklaringen hebben voor alles wat ze waarnemen).

A

Intuïtief denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

in België een vrijwillige vorm van onderwijs die gericht is op de ontwikkeling van kleuters via ontwikkelingsdoelen.

A

Kleuterschool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kinderopvangfaciliteit voor kinderen van wie de ouders aan het werk zijn.

A

Kinderdagverblijf/crèche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het aspect van taal dat betrekking heeft op effectief en gepast communiceren met anderen.

A

Pragmatiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het vermogen om een mentaal symbool, een object of een woord te gebruiken om iets wat niet fysiek aanwezig is weer te geven of te vervangen.

A

Symboolgebruik

17
Q

actieve en begeleide deelname van kinderen aan de samenleving, waarbij kinderen leren door samen te spelen en samen te werken met elkaar en met volwassenen (onder begeleiding van een competenter iemand) en zo de wereld beter leren begrijpen

A

Geleide participatie

18
Q

kinderen leren om bewust, veilig en gezond om te gaan met media (apps, websites, games, tv, films).

A

Mediaopvoeding

19
Q

georganiseerde, formele, logische mentale processen.

A

Denkoperaties

20
Q

het onvermogen om zich te verplaatsen in anderen.

21
Q

het onvermogen van jonge kinderen om zich op meer dan één aspect van een stimulus te concentreren.

22
Q

het vermogen een uitgevoerde handeling (in gedachten) terug te draaien.

A

Reversibiliteit

23
Q

het besef dat je acties, gebeurtenissen en resultaten in verband kunt brengen met elkaar en dat deze volgens een bepaalde logica aan elkaar zijn gekoppeld.

A

Functionaliteit

24
Q

het proces waarbij nieuwe woorden al na een korte kennismaking aan hun betekenis worden gekoppeld.

25
een algemene weergave in het geheugen van gebeurtenissen en de volgorde waarin ze optreden.
Script
26
kinderopvangfaciliteit in gezinsvorm.
Gastouder-/onthaalouderopvang
27
regels voor het combineren van woorden tot zinnen, zinsleer.
Syntaxis
28
een doel- en ontwikkelingsgericht aanbod in de kinderopvang of peuteropvang voor jonge kinderen met behulp van een daarvoor speciaal ontwikkeld programma bedoeld voor de stimulering van de cognitieve, sociaal-emotionele en motorische ontwikkeling.
Voorschoolse educatie
29
een symbool dat of afbeelding die de plaats inneemt van een tekst.
Pictogram
30
groepen 1 en 2 van de basisschool, met voor- en vroegschoolse educatie.
Vroegschool
31
benadering binnen de psychologie waarbij de nadruk ligt op leren door het gedrag van een andere persoon (een model) te observeren en na te doen.
Sociaal-cognitieve leertheorie
32
identiteitsstatus volgens Marcia, waarin adolescenten zich aan een specifieke identiteit verbinden na een crisisperiode waarin ze verschillende alternatieven overwegen.
Identity achievement (identiteitsverwerving)
33
zorg (behandeling, voorlichting, preventie en onderzoek) die nodig is als er problemen zijn met stem, spraak, taal, gehoor en/of slikken.
Logopedie
34