H 4 Da31 Flashcards
(48 cards)
1
Q
De film
A
Der Film die filme
2
Q
De ingang
A
Der Eingang
3
Q
De kookcursus
A
Der kochkurs die Kochkurse
4
Q
De optocht
A
Der Umzug
5
Q
Het plan
A
Der Plan die Pläne
6
Q
Het pretpark
A
Der Freizeitpark
7
Q
De tip
A
Der Tipp die Tipps
8
Q
De uitgang
A
Der Ausgang
9
Q
Het uitstapje
A
Der Ausflug
10
Q
De wandeling
A
Der Spaziergang
11
Q
De wedstrijd
A
Der Wettkampf
12
Q
Het entreekaartje
A
Die Eintrittskarte die Eintrittskarten
13
Q
Het evenement
A
Die Veranstaltung
14
Q
Het feest
A
Die party die Partys
15
Q
De fietstocht
A
Die Radtour
16
Q
Het idee
A
Die Idee
17
Q
De klimhal
A
Die kletterhalle
18
Q
De bioscoop
A
Das Kino
19
Q
Het concert
A
Das Konzert
20
Q
Het festival
A
Das festival
21
Q
De training
A
Das Training. Die Trainings
22
Q
De voetbalwedstrijd
A
Das FußBallspiel
23
Q
Het weekend
A
Das Wochenende
24
Q
Het zomerkamp
A
Das sommercamp
25
Heb je … eigenlijk al plannen?
Hast du … eigentlich schon was vor?
26
Heb je zin om in de vakantie met mij … te gaan ?
Hast du Lust, mit mir in den Ferien … zu gehen?
27
Heb je zin om … met mij te winkelen ?
Hast du Lust, mit mir … shoppen zu gehen?
28
Dan kan ik helaas niet, omdat ik … heb
Da kann ich leider nicht, weil ich … haben
29
… zullen we met elkaar afspreken ?
… wollen wir uns treffen ?
30
Der-Gruppe
Mannelijk
1 der
3 dem
4 den
Vrouwelijk
1 die
3 der
4 die
Onzijdig
1 das
3 dem
4 das
Meervoud
1die
3 den
4 die
31
Ein-Gruppe
Mannelijk
1 ein
3 einem
4 einen
Vrouwelijk
1 eine
3 einer
4 eine
Onzijdig
1 ein
3 einem
4 ein
Meervoud
1 keine
3 keinen +n
4 keine
32
Zich aanmelden
Sich anmelden
33
Bestellen
Bestellen
34
Fotograferen
Fotografieren
35
Zich interesseren voor
Sich interessieren für
36
Klimmen
Klettern
37
Plaatsvinden
Stattfinden stattgefunden
38
Reserveren bespreken
Reservieren
39
Vieren
Feiern
40
Wandelen
Wandern
41
Winkelen
Shoppen
42
Zin hebben in
Lust haben auf
43
We kunnen … voor de ingang afspreken
Wir können uns… vor dem Eingang treffen
44
We kunnen Op zaterdag … met elkaar afspreken
Wir können uns am Samstag … treffen
45
Zullen we met z’n vieren … en …?
Wollen wir zu viert … und …?
46
Ik zou liever
Ich würde lieber… .
47
Wat vond je van …?
Wie hat dir … gefallen ?
48
Het was … leuk
Es hat … spaß gemacht
