H 6 Tm 10 Flashcards

(55 cards)

0
Q

(Likert)schaal

A

Samengesteld meetinstrument waarmee met behulp van deelvragen een complex begrip gemeten wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Operationaliseren

A

Het uitwerken van begrippen tot meetbare instrumenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Meerpunts(antwoord)schaal

A

Oplopende antwoordschaal met een beperkt aantal woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Dubbel loops

A

Twee vragen in een

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Routing

A

Bepaalde logische volgorde in een vragenlijst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Filtervraag

A

Vraag waarmee de groepen respondenten voorselecteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Volgorde effect

A

De volgorde van de vragen heeft effect op de beantwoording ervan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uitputtende antwoorden

A

Vragen waarbij alle mogelijke antwoorden aanwezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Uitsluitende antwoorden

A

Als er geen overlap in de antwoorden aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Meervoudige antwoorden

A

Als door middel van dummie-variabelen de boorkeur voor meer dan een antwoord aangeven kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Populatie

A

Alle eenheden waarover je uitspraken wilt doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Operationele populatie

A

Afgebakend deel van de populatie met een bepaald kenmerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Steekproefkader

A

Gegevensbestand waaruit een steekproef getrokken kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Betrouwbaarheidsinterval

A

Bepaalde zekerheid waarmee je voorspelt dat een bepaalde waarde in de populatie voorkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vailiditeit

A

Vrijwaring van systematische fouten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

A

Mate van overeenstemming van de onderzoekers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Interne validiteit

A

Mate waarin er terechte conclusies kunnen worden getrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Externe/populatievaliditeit

A

Matr waarin een steekproef op relevante kenmerken op de populatie lijkt bepaalt in hoeverre de resultaten generaliseerbaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Begripsvaliditeit

A

Mate waarin je meet wat je wil meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Instrumentele bruikbaarheid

A

De resultaten worden gebruikt om een beleid te ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Conceptuele bruikbaarheid

A

De resultaten worden gebruikt om een discussie aan te wakkeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Testeffect

A

Onderzoeksdeelnemers reageren anders omdat ze aan een onderzoek meedoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Incentive

A

Mensen krijgen een kadootje om mee te doen aan een onderzoek :D

23
Q

Item-non-respons

A

De respondent slaat een of meerdere vragen over

24
Vierseconderegel
Interviewtechniek waarbij de interviewer een stilte laat vallen om de geïnterviewde meer te laten vertellen,
25
Variabele
Kenmerken van alle eenheden die betrokken zijn bij je onderzoek.
26
Categorie
Waarde die een variabele kan aannemen
27
Interval meetniveau
Kwantitatieve variabelen zonder natuurlijk nulpunt waarbij de intervallen tussen twee waarden hetzelfde zijn
28
Ratio meetniveau
Kwantitatieve variabelen met natuurlijk nulpunt waarbij de verhoudingen tussen twee waarden gelijk zijn
29
Significantie
Het gevonden resultaat is niet toevallig
30
Frequentietabel
Tabel waarin wordt aangegeven hoe vaak scores voorkomen
31
Relatieve frequenties
Het aantal waarnemingen ten opzichte van het totaal aantal waarnemingen
32
Percenteren
Het uitdrukken van relatieve frequenties percentages
33
Valide percentages
Geldige percentages
34
Centrumaat
Kerngetal dat het midden van de variabelen beschrijft
35
Modus
Getal dat het meeste voorkomt
36
Bimodaal
Indien een variabele twee pieken heeft
37
Mediaan
Het middelste getal van een verdeling
38
Spreidingsmaat
Kerngetal dat de spreiding van een variabele beschrijft
39
Variatiebreedte
Ruimte tussen de maximale en minimale score
40
Variantie
Gemiddelde gekwadrateerde afwijking van het gemiddelde
41
Standaar afwijking
Afgeleide van variantie ofwel spreiding van een Variabele
42
Gauss-kromme
Parabool die optreedt in een grafiek indien deze normaal is.
43
Normale verdeling
Percentages die in de parabool passen
44
Kruistabel
Frequentie tabel van twee variabelen tegelijk
45
Rijpercentage
Percentage van het rijtotaal
46
Kolompercentage
Percentage van het kolomtotaal
47
Celpercentage
Percentage van het gehele totaal
48
Onafhankelijke variabele
Oorzaak variabele die een verandering van ren andere variabele kan veroorzaken
49
Afhankelijke variabele
Gevolg variabele die een verandering van een andere variabele kan veroorzaken
50
Cronbach's alpha
Statische maat om betrouwbaarheid van een schaal aan te geven.
51
Discussie en evaluatie
Stuk waarin je conclusies evalueert en je eigen mening, kwaliteit van de resultaten en aanbevelingen geeft.
52
Methodologische kwaliteit
Kwaliteit van de opzet van je onderzoek
53
Conceptueel gebruik
De onderzoeksresultaten worden indirect gebruikt
54
Instrumenteel gebruik
Onderzoeksresultaten worden meteen gebruikt