H1 Algemene begrippen Flashcards

(38 cards)

1
Q

Coronaal

A

Vooraanzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Sagittaal

A

Zijaanzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Transversaal

A

Dwarsdoorsnede door de onderbuik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Oricho versus insersie

A

Oorsprong versus verder weg (proximaal versus distaal voor spieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Rostraal

A

Dichterbij de neus (hersenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Flexie versus extensie

A

Plooien versus strekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Abductie

A

Mediaal naar lateraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Adductie

A

Lateraal naar mediaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Endoratie

A

Mediaal draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eversie

A

Enkel van mediaan af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Exoratie

A

Lateraal draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Inversie

A

Enkel naar mediaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Axiaal

A

Botten direct verbonden met ruggenwervel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Perifeer

A

Botten niet direct verbonden met ruggenwervel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hyalien kraakbeen

A

Hard (neus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Elastisch kraakbeen

17
Q

Fibrocartilagineus kraakbeen

A

Type kraakbeen veel voorkomend tussen gewrichten, elasticiteit tussen hyalien en elastisch

18
Q

Beenmerg zit voornamelijk in …

A

borstbeen, femurs, bekken, schedel en ribben

19
Q

Cortex

A

Buitenzijde van het bot

20
Q

Periost

A

Ligt om cortex, maakt nieuw bot aan (bij kinderen echt een vliesje, bij volwassenen wat lastiger)

21
Q

Trabecula

A

Binnenkant bot met holtes voor het beenmerg

22
Q

Lamellen

A

Lagen van de cortex met daartussen ruimtes (kanalen) voor osteocytes

23
Q

Proximale epiphyse

A

Uiteinde dichtstbij de romp waar de groeischijven zitten

24
Q

Diaphise

A

Middendeel bot

25
Distale epiphyse
Andere uiteinde bot
26
Femur
Grootste en sterkste bot in het menselijk lichaam, breekt alleen bij hevig trauma of bij zwakke botten (osteoperose), bovenbeen
27
Humerus
Bovenarm
28
Metaphyse
Overgang van diaphyse naar proximale epiphyse, begin rode beenmerg
29
Types beenderen
Lange, platte en cuboïdale beenderen
30
Synoviaal gewricht
Gewricht bekleed met synovium (slijmvlieslaagje), twee botuiteinden bekleed met hyalien kraakbeen
31
Gewrichtskapsel
Fibreus membraan (buiten) + synoviale membraan (binnen)
32
33
Specialisatie parasympatisch systeem
Passief
34
Specialisatie orthosympatisch systeem
Actief/gevaar
35
Autonoom zenuwstelsel
Geen controle over, para- en orthosympatisch
36
Somatisch zenuwstelsel
Controle over, skeletspieren
37
Fight, Flight or Freeze
Orthosympatisch wordt geactiveerd voor de directe problemen en later wordt parasympatisch geactiveerd om tot rust te komen
38
Ander woord orthosympatisch
Sympatisch