H1: Algemene inleiding Flashcards

1
Q

Wie is de grondlegger vd moderne fysiologie? Wat heeft hij uitgevonden?

A

Claude Bernard
- de fysiologische onderzoeksmethode (vivisectie)
- functie lever, alveesklier en glycogeen
- milieu interieur (extracellulaire lichaamsvloeistoffen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is anatomie? Tussen welke twee soorten wordt er een onderscheid gemaakt?

A

de studie vd structuur (opensnijden) : macroscopische (met blote oog) en microscopische (niet met blote oog zichtbaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is fysiologie?

A

de studie vh functioneren vd anatomische structuren -> fysciologie vd mens = studie vd functies vh menselijk lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarin verschillen deze termen v elkaar?
- fysiologie vs fysica
- fysciologie vs psychologie
- fysciologie vs anatomie

A
  • levende natuur vs levensloos
  • lichamelijk vs geestelijk
  • functie vs vorm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 3 soorten fysiologie? Wat is hun doel?

A
  • vergelijkende fysiologie: dier vs mens
  • pathologische fysiologie: effect v aandoeningen op organen stelsels, studie v lichaam dat niet werkt (basis v geneeskunde)
  • plantenfysiologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat hebben de Grieken te maken met het ontstaan vd moderne fysiologie?

A

maakten theorieën = gebaseerd op louter denken (veel fouten dus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat deed Vesalius?

A

sneed lichamen open + tekende ze na -> moderne anatomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat was de bijdrage v William Harvey?

A

ontdekking vd bloedsomloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is gedragsneurowetenschap?

A

biologische/fysiologische psychologie -> gedrag is bepaald en licht ter hoogte vd hersenen
dualisme: scheiding lichaam en geest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de tegenstelling v dualisme?

A

materialistische en monisme visie
-> geest en gedrag te verklaren via moleculen, zenuwstelsel … (beperkt door huidige status v kennis over hersenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat dachten de Grieken in verband met gedragsneurowetenschappen?

A

dat gedachten invloed hebben op het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke bijdragen leverde Descartes aan de gedragsneurowetenschappen?

A
  • reflexen : reactie op uitwendige stimuli via zenuwstelsel
  • pijnappelklier als contact tss lichaam en geest (dualistisch) -> fout! pijnappelklier maakt melatonine = slaaphormoon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke bijdrage leverde Galvani aan de gedragsneurowetenschappen,

A

reflexen door elektrische prikkels -> samentrekking vd spier (experimenten op kikkers)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke bijdrage leverde Müller aan de gedragsneurowetenschappen?

A

doctrine v specifieke zenuwenergie: zelfde prikkel anders interpreteren omdat het van een ander deel vh lichaam komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke bijdrage leverde Flourens aan de gedragsneurowetenschappen?

A

experimentele ablatie: hypothalamus = meerdere kernen -> verschillende kernen beschadigen en zien wat het gevolg is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de organisatieniveaus van het leven in de juiste volgorde? (klein naar groot)

A
  • atomen
  • moleculen
  • cellen
  • weefsels
  • organen
  • orgaanstelsel
  • organismen
  • populatie v zelfde soort
  • ecosysteem verschillende soort
17
Q

Welke organisatieniveaus bevat chemie?

A

atomen + moleculen

18
Q

Welke organisatieniveaus bevat moleculaire biologie?

A

moleculen + cellen

19
Q

Welke organisatieniveaus bevat celbiologie?

A

moleculen + cellen + weefsels

20
Q

Welke organisatieniveaus bevat fysiologie?

A

moleculen + cellen + weefsels + organen + orgaanstelsel + organismen + populatie vd zelfde soort

21
Q

Wat is ecologie? Welke organisatieniveaus bevat ecologie?

A

= interacties tussen individuen v verschillende soorten: organismen + populatie vd zelfde soort + ecosysteem verschillende soort

22
Q

Uit welke delen bestaan cellen vooral?

A

water (H2O) + koolstofhoudende (organische) organische moleculen

23
Q

Wat zijn organische verbindingen?

A

verbindingen met koolstof (C)

24
Q

Wat zijn anorganische verbindingen?

A

verbindingen zonder koolstof (C)

25
Q

Wat zijn de 5 organische verbindingen? Waaruit bestaan ze?

A
  • Koolhydraten/suikers: polysachariden, disachariden, monosachariden
  • Vetten: vetzuren, glycerol
  • Eiwitten: aminozuren
  • Nucleïnezuren: nucleotiden -> maken DNA/RNA
  • Energierijke fosfaten: ATP
26
Q

Wat zijn de 4 organische basiselementen voor biochemische moleculen? Hoe frequent komen ze voor?

A
  • zuurstof O 65%
  • koolstof C 18%
  • waterstof h 10%
  • stikstof N 3%
27
Q

Waarop is een eiwitstructuur gebaseerd? Waaruit bestaat het? Welke functies kan het aannemen?

A

op DNA-code, bestaatuit aminozuren, kunnen enzymen, transporters, antilichamen … zijn

28
Q

Wat kan een enzym doen?

A

een synthesereactie: 2 substraten (2 aparte moleculen) samenbinden

29
Q

Wat is replicatie?

A

het verdubbelen vh DNA

30
Q

Wat is transcriptie?

A

omzetting v DNA naar RNA

31
Q

Wat is translatie?

A

omzetten v RNA naar eiwit

32
Q

Geef de 3 stappen om van genen nar functionele eiwitten te gaan in meercellige organismen.

A

Replicatie -> Transcriptie -> Translatie