H2: Zenuwstelsel Flashcards

(51 cards)

1
Q

Bespreek de macroscopische anatomische opdeling v h zenuwstelsel

A

Centraal zenuwstelsel:
- hersenen
- ruggenmerg
Perifeer zenuwstelsel:
- craniale zenuwen (rechtstreeks vanuit hersenen)
- spinale zenuwel (rechtstreeks vanuit ruggenmerg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bespreek de microscopische opbouw v het zenuwstelsel

A

G2 celtypes: neuronen en steuncellen (Glia)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bespreek de functionele opdeling van het zenuwstelsel

A

hersenen = centrale verwerkingseenheid: input binnenkrijgen + ouput genereren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

geef een synoniem voor input, waar kan deze vandaan komen?

A

afferente divisie: van lichaam zelf of van omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

geef een synoniem van output en maak een onderscheid tussen twee manieren om een output te genereren

A

efferente divisie:
- somatisch zenuwstelsel (aansturing skeletspieren) -> bewuste controle
- autosomatisch zenuwstelsel (aansturing gladde spiercellen) -> niet onder bewuste controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waaruit bestaan neuronen?

A

dendrieten, cellichaam + celkern, axonheuvel + axon, zenuwuiteinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

geef een synoniem voor dendrieten, wat is de functie ervan?

A

afferente uitloper: opvangen van een prikkel (input)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de functie van het cellichaam en de celkern in een neuron?

A

integratie van signalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de axonheuvel in een neuron?

A

het is de overgang v het cellichaam naar de axon, hier wordt een beslissing gemaakt: wordt het signaal doorgestuurd of niet?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de functie van de axonheuvel en de axon samen?

A

productie en geleiding van een impuls (efferent, output)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de functie van zenuwuiteinden in een neuron?

A

het vrijzetten van chemische stoffen (synaps)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

in welke 3 categorieën kan je een neuron classificeren op anatomisch vlak?

A
  • multipolair
  • (pseudo)unipolair
  • bipolair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is een multipolair neuron?

A

1 axon, meerdere dendrieten (de normale soort)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is een (pseudo)unipolair neuron?

A

dendritische en axonale zijde en ze zijn op één punt (het cellichaam) verbonden -> 1 uitloper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is een bipolair neuron?

A

er zijn 2 uitlopers (dendriet = afferente input, axon = efferente output)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

volgens welke 2 onderwerpen kan je neuronen classificeren?

A

anatomische classificatie en functionele classificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

volgens welke 3 categorieën kan je een neuron op functioneel vlak classificeren?

A
  • sensibele / sensorische neuronen
  • schakelcellen / interneuronen
  • motorische neuronen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn sensibele / sensorische neuronen? welke anatomische vorm hebben deze meestal?

A

ze sturen input naar het brein (afferent), meestal pseudo unipolair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn schakelcellen / interneuronen?

A

neuronen die in de hersenen connecties met elkaar maken -> integratie v info

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn motorische neuronen? welke anatomische vorm hebben deze meestal?

A

neuronen die informatie vanuit de hersenen genereren (efferente output), meestal multipolair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zin steuncellen?

A

noodzakelijke cellen die ondersteuning bieden aan neuronen (ze doen zelf niet aan het vormen van prikkels of het sturen van signalen)

22
Q

welke soorten steuncellen bevinden zich in het perifeer zenuwstelsel?

A

Schwanncellen en Satellietcellen

23
Q

wat zijn schwanncellen? wat is hun functie?

A

platte cellen die zich op een bepaalde plaats rond een axon wikkelen, ze versnellen de prikkelgeleiding in axonen -> alle axonen hebben Schwanncellen

24
Q

wat doen de schwanncellen bij een axon? wat blijft er nog over?

A

ze vormen een dikke isolatielaag (myelineschede), het deel dat onbedekt blijft = knopen v Ranvier (interactie met buitenwereld is mogelijk)

25
wat is de funtie van de satellietcellen?
ze ondersteunen de neuronen in de ganglia en geven de ganglia structuur
26
wat zijn de ganglia?
de knobbeltjes van cellichamen
27
welke steuncellen (Glia) vind je in het centraal zenuwstelsel?
- oligodendrocyten - microglia - ependymcellen - astrocyten (belangrijkste)
28
wat zijn oligodendrocyten? wat is hun funtie? hoe verschillen ze van Schwanncellen?
ze maken myelineschedes rond axonen op meerdere plaatsen (ze hebben verschillende uitlopers) -> Schwanncellen maken dit maar op 1 plaats
29
welke stof vormt een myelineschede in de hersenen?
een witte stof, deze is vetrijk witte stof: axonen + bekabeling grijze stof: cellichamen
30
wat zijn microglia?
het zijn kleine steuncellen die niet gebonden zitten aan een bepaalde plaats, maar die rondschuiven ze doen aan fagocytose: waar ze een dode cel zien ruimen ze op (verdediging vh lichaam)
31
wat zijn ependymcellen?
het zijn steuncellen die de inwendige holten bekleden + cerebrospinaal vocht (hersenvocht) produceren
32
wat zijn astrocyten?
een stervormige cel die structurele en metabole ondersteuning geeft aan neuronen ze vormen de bloed-hersen barrière (verbinding neuronen en bloedbaan) bloedvaten mogen niet alles lekken wat in het bloed zit -> controle door astrocyten
33
wat is de bloed-hersen barrière?
openingen tussen de endotheelcellen zodat er uitwisseling van stoffen die in het bloed zitten naar de zenuwen mogelijk is
34
wat is een belangrijke eigenschap over de bloed-hersen barrièree in de hersenen?
de endotheelcellen zitten heel dicht bij elkaar, er is een strenge selectie van wat binnen en buiten mag
35
wat is het voordeel van de bloed-hersen barrière?
niet alle rommel uit de bloedbaan kan de hersenen vergiftigen
36
wat is een nadeel van de bloed-hersen barrière?
stoffen in de hersenen krijgen is zeer moeilijk, dit is uitdagend voor medici
37
wat is grijze en witte stof in de bloed-hersen barrière?
grijze stof: cellichamen witte stof: axonen en bedrading
38
wat is grijze en witte stof in het perifeer zenuwstelsel?
grijze stof: ganglia = bundeling cellichamen buiten czs witte stof: zenuwen = bundeling v axonen
39
wat is grijze en witte stof in het centraal zenuwstelsel?
grijze stof: cortex + nuclei (kernen) in de witte stof wittte stof: tracts (bundels v axonen met eenzelfde functie) + colums (verschillende tracts
40
wat is de taak van neuronen?
prikkels vormen en deze voortgeleiden (ze zijn een elektrische entiteit
41
wat zijn ionen? wat zijn eigenschappen ervan?
positief of negatief geladen deeltjes, ze zijn hydrofiel, ze kunnen niet zomaar door de celmembranen (wel bij poortkanalen), ze gaan van hoge naar lage concentratie
42
wat zijn eigenschappen van natrium ten opzichte van de cel?
natrium heeft een hoge concentratie buiten de cel (concentratiegradiënt), is positief (kat-ion) 12mM in de cel, 145mM buiten de cel (concentratie 10x hoger buiten de cel)
43
wat zijn de eigenschappen van kalium ten opzichte van e cel
kalium heeft een hoge concentratie binnen de cel (concentratiegradiënt), is positief (kat-ion) 150mM in de cel, 5mM buiten de cel (concentratie 30x hoger in de cel)
44
wat zijn de manieren om een poortkanaal te openen?
- chemisch: ligandgemedieerd -> 1 sleutel past (neurotransmitter of hormoon - elektrisch: fosforylatiegemedieerd (fosfaatgroep om te openen, defosforyleren om te sluiten) / spanningsgevoelig (elektrische potentiaal veranderen: depolarisatie) - mechanisch: langs beide kanten membraan uit elkaar trekken
45
bespreek het potentiaalverschil van een cel, hoe komt dit verschil?
de buitenkant van de cel is positief en de binnenkant van de cel is negatief -> dit is door rust membraan potentiaal: in de cel zitten er 'fixed anions' (negatief geladen deeltjes zoals eiwitten en ATP) die de binnenkant negatiever maken dan de buitenkant
46
wat gebeurt er als we verbinding maken tussen de binnen- en buitenkant van de cel?
er ontstaat een stroom van negatieve naar positieve kant tot de 'batterij' leeg is (beide kanten hebben dezelfde lading)
47
wat gebeurt er als de poortkanalen opengaan? bespreek op vlak van natrium en kalium
NATRIUM - diffusie: van hoog naar laag: natrium van buiten naar binnen - elektrische component: natrium is positief en wil naar negatieve kant = binnenkant KALIUM - diffusie: van hoog naar laag: kalium van binnen naar buiten - elektrische component: kalium is positief en wil dus in de negatieve kant = binnenkant blijven => diffusie sterkst : kalium gaat naar buiten
48
waar kan verandering in membraanpotentiaal enkel voorkomen?
exciteerbare cellen (elektrisch prikkelbare cellen) zoals neuronen en spiercellen
49
welke 2 scenario's kunnen ontstaan uit verandering v membraanpotentiaal?
HYPERPOLARISATIE - cel wordt negatiever en wordt geïnhibeerd DEPOLARISATIE - cel wordt minder negatief en wordt geactiveerd
50
waaruit ontstaat elektrische activiteit in axonen?
door verandering doorlaatbaarheid membraan voor natrium of kalium (veranderingen in membraanpotentiaal)
51
bespreek het verloop van een actiepotentiaal
1. lichte externe depolarisatie stimulus (tot drempelwaarde 2. vanaf -60mV: natriumkanalen open (spanningsgevoelig) -> natrium influx -> depolarisatie tot 30mV 3. openen v kaliumkanalen (trager) -> kalium efflux -> repolarisatie 4. hyperpolarisatie en terug naar rusttoestand (-70mV) depolarisatie -> repolarisatie -> hyperpolarisatie