H11 en H12 Flashcards

1
Q

Wat is ossificatie?

A

het harder worden van de botten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom wordt de fijne motoriek veel beter tussen leeftijd van 6 en 8 jaar

A

Door grote toename van myeline in de hersenen tussen 6 en 8 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

full inclusion

A

de integratie van alle leerlingen in reguliere klassen, zelfs met zeer ernstige handicaps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk soorten problemen kunnen kinderen hebben?

A
Visuele problmen
gehoorproblemen
spraakstoornissen
specifieke leerproblemen 
ADHD (Attention deficit hyperactivity disorder)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn specifieke leerproblemen?

A

Problemen met het verwerven en gebruiken van:

  • luistervaardigheden
  • spreekvaardigheden
  • leesvaardigheden
  • schrijfvaardigheden
  • redeneervaardigheden
  • rekenvaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

concreet-operationeel stadium

A
  • Piaget (7 - 12jaar)
  • wordt gekenmerkt door het actieve en juiste gebruik van logica
  • Kinderen die concreet-operationeel kunnen denken, kunnen logische operaties toepassen op concrete problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

decentreren

A

Omdat ze minder egocentrisch zijn, kunnen ze rekening

houden met verschillende aspecten van een situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

reversibiliteit

A

Het vermogen een uitgevoerde handeling (in gedachten) weer terug te draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke beperking heeft het concreet-operationeel stadium nog?

A
  • ze blijven vastzitten aan de concrete, fysieke realiteit.
  • niet in staat om echt abstracte of hypothetische vragen te begrijpen
  • of vragen waarin formele logica is verwerkt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke geheugenstrategieën zijn er?

A
  • Sleutelwoordstrategie
  • Herhaling
  • Organisatie
  • Cognitieve elaboratie
  • Mindmap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is sleutelwoordstrategie?

A
  • Twee reeksen woorden worden aan elkaar gekoppeld.
  • Bij een sleutelwoordstrategie wordt een woord gekoppeld aan een ander woord
    dat hetzelfde klinkt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe werkt de geheugenstrategie organisatie?

A

het in categorieën onderbrengen van materiaal, zoals soorten voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Samenwerkend leren

A

Leerlingen die in groepen
samenwerken, profiteren van de inzichten van anderen, en als ze op het verkeerde spoor raken, kunnen ze door anderen
in hun groep weer op het juiste pad worden gebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Rolwisselend leren

A
  • Is een techniek om kinderen tekstbegrip strategieën bij te brengen.
  • Ze leren de inhoud van een passage te scannen, zich af te vragen wat het centrale punt is, de passage samen te vatten en te voorspellen wat er daarna gaat gebeuren.
  • Met name geschikt om leesbegrip te
    verbeteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Metalinguïstische bewustzijn

A

is het besef van het eigen taalgebruik. Hun

metalinguïstische bewustzijn helpt kinderen taal begrijpen als de informatie verwarrend of incompleet is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoeveel woorden kent een kind

A

6 jaar - 8.000 tot 14.000

9 jaar 13.000 tot 19.000 (5.000 extra)

17
Q

Pragmatiek

A

de taalregels voor communicatie in sociale context

18
Q

Beheersing taalmechanisme

A
woordenschat
grammatica
syntaxis
fonemen (klankeenheden)
intonatie
pragmatiek
19
Q

Intelligentie

A

is het vermogen om de wereld te begrijpen, rationeel te denken en effectief middelen in
te zetten als men geconfronteerd wordt met problemen

20
Q

Binets werk heeft ons 3 dingen opgeleverd

A
  1. pragmatische manier om intelligentietests te ontwerpen
  2. de koppeling die hij maakte tussen intelligentie en schoolprestaties
  3. een procedure waarbij hij elke score van zijn intelligentietest koppelde aan een
    mentale leeftijd, de leeftijd van de kinderen die gemiddeld gezien die score haalden
21
Q

Stanford - Binet -intelligentietest (SB5

A

Test die bestaat uit een serie items die wordt aangepast aan de leeftijd van de persoon die wordt getest.
- vragen over alledaagse activiteiten en complexe figuren natekenen

22
Q

Herziene Wechsler - intelligentietest voor kinderen (WISC- IV):

A

Test voor kinderen die uit
afzonderlijke delen bestaat voor het meten van verbalen en non-verbale vaardigheden en die ook een totaalscore verschaft.

23
Q

Herziene Wechsler -intelligentietest voor

volwasenen (WAISC-III)

A

Test voor volwassenen die uit
afzonderlijke delen bestaat voor het meten van verbalen en non-verbale vaardigheden en die ook een totaalscore verschaft.

24
Q

Kaufman Assessment Battery for Children (KABC-II):

A

intelligentietest die het vermogen van kinderen meet om van verschillende stimuli tegelijkertijd een geheel te maken en om stap voor stap na te denken
- vooral voor kinderen die oorspronkelijk een andere taal spreken

25
Q

Voorbeelden verbale test

A
  • Informatie
  • Begrip
  • Rekenen
  • Overeenkomsten
26
Q

Voorbeelden non-verbale test

A
  • Cijfersymbool
  • Plaatjes afmaken
  • Objecten in elkaar zetten
27
Q

Gardner 8 meervoudige intelligenties

A
Muzikale intelligentie
Lichamelijke (bewegings) intelligentie
Logisch-mathematische intelligentie
Taalkundig intelligentie
Ruimtelijke intelligentie
Interpersoonlijke intelligentie
Intrapersoonlijke intelligentie
Natuurlijke intelligentie
28
Q

Sternberg triarchische theorie van intelligentie

A

Het analytisch element:zegt iets over hoe efficiënt mensen informatie kunnen verwerken en analyseren.

Het creatieve element: de inzichtrijke component van intelligentie.

Het contextuele (praktische) element: heeft betrekking op praktische intelligentie, of met manieren om met de dagelijkse praktijk om te gaan

29
Q

Verstandelijke handicap niveaus

A

Lichte zwakzinnigheid: IQ tussen 50 of 55 tot 70
Matige zwakzinnigheid: IQ van 35 of 40 tot 50
Ernstige zwakzinnigheid: IQ van 20 of 25 tot 35
Diepe zwakzinnigheid: IQ van lager dan 20 of 25

30
Q

verstandelijke beperking

A

ontwikkelingsstoornis met beperkingen in zowel het verstandelijke als het adaptieve functioneren, in de domeinen:

  • conceptuele
  • sociale
  • praktische
31
Q

twee soorten onderwijs aan hoogbegaafde kinderen

A
  • acceleratie : eerder stof hogere groepen

- verrijking: dieper ingaan op de stof

32
Q

aantal praktische stappen om kinderen zoveel mogelijk te stimuleren

A
  • creëer een ‘geletterde’ omgeving
  • praat met kinderen over van alles
  • bied kinderen plek om te spelen
  • moedig probleemoplossende vaardigheden aan.
33
Q

Welke leesvaardigheid stadia zijn er?

A
0 = geboorte tot groep 3
1 = groep 3 en 4
2 = groep 4 en 5
3 = groep 5 tot 14 jaar
4 = 14 jaar en ouder
34
Q

Wat kan kind in de 5 stadia

A
0 = leert essentiële vaardigheden lezen (herkennen letters)
1 = ontwikkelt fonologisch bewustzijn (begint met lezen)
2 = leest vloeiend hardop (zonder te begrijpen wat hij leest)
3 = gebruikt lezen als middel om te leren
4 = Begrijpt dat wat het leest vanuit verschillende perspectieven kan zijn geschreven
35
Q

structuurmethode lezen

A

leggen de nadruk op de component van lezen, zoals de klanken van letters en hun combinaties en de manier waarop letters en geluiden tot woorden worden gecombineerd

36
Q

Globaalmethode lezen

A

lezen wordt beschouwd als een natuurlijk proces dat te vergelijken is met de verwerving van mondelinge taal. Via deze trial -and-errormethode leren ze hele zinnen en frasen tegelijk, waardoor ze langzaam maar zeker goed gaan lezen

37
Q

Assimilatiemodel

A

de opvatting dat alle nieuwkomers zich volledig moeten aanpassen aan de gastlandcultuur

38
Q

Pluralistisch model

A

de opvatting dat de samenleving bestaat uit diverse, gelijkwaardige culturele groepen die hun individuele culturele kenmerken moeten behouden

39
Q

Biculturele identiteit

A

integreren in de cultuur van de meerderheid met behoud van je oorspronkelijke culturele identiteit.