H14 crimineel gedrag en externaliserende stoornissen Flashcards

(35 cards)

1
Q

externaliserende problemen en stoornissen

A

gaan gepaard met conflicten met andere mensen of met de maatschappij als geheel en zijn zichtbaar aan uiterlijk gedrag.
Er is een overlap met crimineel gedrag, maar niet ieder crimineel gedrag is een stoornis en niet iedere stoornis brengt strafbaar handelen met zich mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

‘normale’ jeugdcriminaliteit

A

ongeveer de helft van deadolescenten pleegt jaarlijks 1 of meer strafbare feiten.
3/4 hiervan is incidentele lichte criminaliteit; een deel hiervan normale; kleine overtredingen, strafbare feiten die in bepaalde cultuur of omgeving als redelijk normaal worden beschouwd, burgerlijke ongehoorzaamheid/protest
- uit onderzoek kwamen jongeren die nog nooit in hun leven een delict hadden gepleegd zelfs als nigzins ‘apart’ naar voren; naar eigen zeggen hadden ze een sterke drang tot controle, waren ze angstig, sociaal onhandig.

In eenzelfrapportage meldden 4 op de 10 jongeren dat ze in de voorafgaande 12 maanden minstens 1 delict hadden gepleegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wordt jeugdcriminaliteit een groter probleem?

A

niet terug te vinden in de cijfers, ook internationaal van 20% naar 16% verdachten, 2/3 taakstraf, geweld en seksueel nam tot 2007 toe daarna af.
2012 aantal geregistreerde misdrijven stabiliseert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

deviante ontwikkelingstrajecten naar ernstige jeugdcriminaliteit 3 pathways

A

Toenemend:
1 gezagontwijkend gedrag,
ernstige ongehoorzaamheid vermijden van autoriteitspersonen (spijbelen weglopen ‘s avonds laat op straat
2 openlijk probleemgedrag
minder ernstige agressie pesten bullying => fysiek vcthen=> gewelddadig gedrag (beroving, verkrachting)
3 heimelijk probleemgedrag winkeldiefstal vaak liegen=> beschadiging van goederen (vandalisme, brandstichting)=> ernstige misdaad (autodiefstal, inbraak)
(moord komt bijna niet voor daaromn iet genoemd)
jongeren stoppen of het wordt erger.
Hoe ernstiger het delict hoe meer desisters (jongeren die het deviante traject vrlaten); slechts een gering aantal jongeren verloopt de trajecten tot het einde. in verschillende trajecen tegelijk dan grote kans op toekomst als zware crimineel. jong en snel doorlopen is ook een risico.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

diagnostiek besluitvorm behandeling preventie

A

door te kijken waar de jongere zich bevindt in de 3 trajecten, en hoe snel verbreding en vervolging, kan een inschatting worden gemaakt van de aard en de omvang van de criminele problematiek als ook van de prognose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

trajecten als typologie (Moffit,1993)

A

is geïnteresseerd in de vraag of er verschillende typen jongeren te oderscheiden zijn op basis van hun delictgedrag en de verschuivingen daarin bij het ouder worden.
type jongeren
-childhood onset-type langere termijn ernstigere problemen maar soms stopt het childhoodlimited of life coure pesistent.
10% van de jonge mannen met probleemgedrag houdt dit, en ook smaen verantwoordelijk voor meer dan de helft van alle delicten. minder vrouwen.
Dit heeft implicaties voor preventie. basischolen en politie alertheid op kk die na hun kindertijd opvallen door herhaaldelijk probleemgedrag.
-adolescent onset type vaak ook limited tot die periode

Kritiek; in andere studies niet of maar in beperkte mate adolescence limited groep gevonden.
Een niet gering percentage delinquenten begint pas in de vroege volwassenheid met hun criminele activiteiten; dit duidt op een traject dat niet onderkend is in dit model.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

traject als afwijking van normale ontwikkeling (tremblay, 2009)

A

-neemt de normale ontwikkeling van kk en adolescenten als uitgangspunt, 2-3 jarige slaan elkaar zeer frequent maar leren dit te beheersen dmv indirecte verbale agressie. Bij sommige kk gebeurt dit slecht, genetische factoren blijken bijna 60% van de fysieke agressie op zeer jonge leeftijd te verklaren.

  • preventieve acties en interventies die bij niet-agressieve criminele jongeren wel werken, hebben geen of minder effect bij agressieve criminelen.
  • vasthouden agressie komt niet uit de lucht vallen dus mogelijkheden voor vroegsignalering en preventie. mogelijk.
  • het is een denkfout om te menen dat een verschijnsel dat voor een belangrijk deel genetisch wordt bepaald niet te veranderen of te compenseren is. Opvoeders kunnen helpen met leren kennen en beheersen, meer cognitieve vaardigheden ook trainingen mogelijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

traject obv opeenvolgende modellen

A

in de ontw psychologie en criminologie zijn tal van modellen ontwikkeld die het ontstaan van probleemgedrag en vcriminalitiet kunnen verhelderen; in die modellen ontbreekt vaak de trajectgedachte; sommige van die modellen kunnen echter heel goed op elkkaar aansluiten waardoor er eeen traject zichtbaar wordt.
Het coercivemodel van Pattersoin
Het model over verwerping door leeftijdsgenoten van Coie
en het model van de sociale controle van Hirschi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

coercive model (Patterson,1982)

A

gewenst gedrag van de ouders wordt door het kind beloon door negatieve stimulering via probleemgedrag tijdelijk op te schorten. Ouders ook in negatieve reacties vast. Afdwingproblemen niet tot positieve interacties in staat niet geliefd, en wordt op school verworpen door leeftijdsgenootjes. Eenling of glijdt af in deviante groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

modellen van Coie en Hirschi

A

ook in de adolescentie kunnen deze patrone zich voortzetten; er is een sterk verband tussen het uitstoten door klasgenoten en latere jeugdcriminaliteit.
Deze gemarginaliseerde kk en adolescenten zullen het als volwassene moeilijk vinden om aansluiting bij het maatschappelijke leven te vinden: criminaliteit komt voort uit het ontbreken van bindingen met de maatschappij, maatschappelijke waarden en perspectieven niet navoelt nog deelt, gaat gemakkelijker over tot misdaden..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

leeftijd vs. aantal delinquenten

A

desistance: het percentage delinquenten per leeftijdscategorie laat een piek zien na de adolescentie, daarna neemt de criminaliteit af. ernstige delicten minder snelle daling. prefrontale hersen loopt nog na 18 jaar door daarom jongeren tot 23 jaar jeugstrafrecht mogelijk.
De groep die zeer vele en ernstige delicten pleegt piekt pas tegen het 40e jaar.
Bij mannen van Antilliaanse afkomst is veel minder sprake van desistance na adolescentie als 20 ers 30 ers en 40 ers laten zij meer criminaliteit zien dan autochtone Nederlanders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

genderrollen

A

minder delinquentie en vooral minder agressie.
Stoer is mannelijk en ouders die sterk hechten aan die genderrol houden meisjes buitenshuis meer in de gaten, zonen meer vrijheid.
Meisjes worden ook milder gestraft dan jongens door ouders en justitie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

risico’s voor delinquentie (Wong,2012)

A
  • voor beide seksen; slachtoffer zijn van mishandeling, lage zelfcontrole, laag IQ, agressie, laag schuldgevoel, druggebruik, negatieve opvoeding, gezinsconflicten, riskante vrienden.
  • voornamelijk voor jongens; complicaties bij de geboorte, problemen met psychisch welbevinden, een delinquete moeder, ouders die niets over de vrienden van de jongen weten, slechte schoolresultaten.
  • voornamelijk voor meisjes; negatieve levensgebeurtenissen, ongehoorzaamheid, laag zelfwaarde gevoel, depressie en suïcidaal gedrag, slechte relatie met de moeder, ontbreken van vertrouwen en steun, fysieke mishandeling door de ouders, slechte relatie met leerkrachten, de ernst en omvang van delicten van een crimineel vriendje.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

reden voor verschil in risico’s

A
  • meisjes en jongens zijn op verschilende manier kwetsbaar voor risicofactoren.
  • Ca. 85% van de meisjes in een JJI (Justitiele jeugdinrichting) heeft 1 of meer traumatische gebeurtenissen meegemaakt.
  • genderparadox: het verschijnsel dat meisjes weliswaar minder vaak antisociaal gedrag laten zien maar dat hun problemen vaak ernstiger zijn dan die van jongens en mannen.
  • life-course persistent, meisjes zijn op 33-jarige leeftijd op het gebied van psychische problemen en agressie gericht op partners en kk slechter af dan mannen van dit type. Deze mannen laten wel meer drugsproblematiek zien en ondernemen meer suïcidepogingen.
  • Vrouwen die in een JJI opgenomen zijn geweest ijn economisch slechter af dan mannen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

statistieken seksuele delicten

A

18% wordt gepleegd door 12018 jarigen (vrijwel allemaal jongens), terwijl leeftijdsgroep vrantwoordelijk is voor 13% van de niet-seksuele delicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

seksuele delinquenten

A
  • jongeren die kk misbruiken hebben vaak geen/slechte contacten met leeftijdsgenoten en leven geïsoleerd; ze zijn vaker van autochtone afkomst.
  • ze komen minder vaak uit gezinnen met een voor de buitenwereld zichtbare problematiek.
  • veel van de meisjes die seksueel grensoverschrijdend gedrag meleden, waren ooit zelf slachtoffer van (seksueel) misbruik
17
Q

externaliserende problemen/stoornissen

A
  • gaan gepaard met conflicten met andere mensen of de maatschappij.
  • stoornis: een binnen de geldende cultuur ongebruielijk patroon van gedragingen dat gepaard gat met leed (bv. in de vorm van angst, pijn of verdriet bij de persoon zelf of bij anderen), een minder goed functioneren of een functioneren dat in buitengewone mate het risico verhoogt om in aanraking te komen met lijden, de dood, of vrijheidsverlies.
  • externaliserend: de stoornissen manifesteren zich in uiterlijk gedrag
  • niet iedere stoornis brengt strafbaar handelen met zich mee, en niet ieder crimineel gedrag is een stoornis; er is wel sprake van een overlap.
18
Q

(ODD) Oppositioneel Opstandige Gedragsstoornis

A

-terugkerend patroon van negativistisch, opstandig, ongehoorzaam, vijandig gedrag tegnover autoriteitsfiguren dat disfunctioneren tot gevolg heeft.
-het kind vertoont minimaal 6 maanden vaak 4 van de volgende gedragingen:
1 driftbuien
2 ruzie met volwassenen
3 niet voldoen aan verzoeken/regels van volwassenen
4 met opzet ergeren van andere mensen
5 de schuld van fouten en ongepast gedrag bij anderen leggen
6 geïrriteeerd raken door anderen
7 boosheid
8 wraakzuchtigheid

19
Q

Antisociale Gedragsstoornis (CD)

A

zich herhalend en duurzaam gedragspatroon waarbij de grondrechten van anderen en belangrijke, bij de leeftijd horende, sociale normen of regels worden overtreden.
- ODDis typeren voor kk en CD voor de adolescentie. De CD lijkt op een ODD waar op latere leeftijd agressie en diefstal bij zijn gekoemen.
Meisjes met CD scoren met name hoog op de niet agressieve symptomen jongens op de agressieve.

categrorieën van symptomen:
1 agressie gericht op mensen en dieren
2vernieleing van eigendommen
3 leugenachtigheid of diefstal
4 ernstige schendingen van regels
20
Q

APD Antisociale persoonlijkheidsstoornis

A

een stoornis die pas op volwassen leeftijd kan worden geconstateerd; symptomen komen in grote mate overeen met die van CD
36% van de 14-jarige adolescenten met een CD heeft op 20 jarige leeftijd een APD

21
Q

doorlopen van ODD CD APD

A

over de vraag hoe het komt dat sommige jongeren wel de reeks opvolgende stoornissen doorlopen en andere niet, is nog niet genoeg bekend.
Factoren zoals het wel of niet tegelijkertijd aanwezig zijn van een andere stoornis (zoals ADHD, een angststoornis of een depressieve stoornis) en de aanwezigheid van risicofactoren en protectieve factoren spelen zeker een rol.

22
Q

oorzaken niet zo sterke verbanden risicofactoren vs. criminaliteit

A

1 risicofactoren kunnen worden gedempt door beschermende (protectieve) factoren: dat zijn trekken van het kind of de jongere en aspecten in het gezin of de wijdere omgeving die de invloed van de risicofactoren kunnen neutraliseren.
2 1 risicofactor op zichzelf heeft zelden een directe relatie met criminaliteit / stoornissen: het is het aantal risicofactoren en het aantal levensgebieden waarop die factoren zich manifesteren, die samen de kans op criminaliteit bepalen (multiple/cumulative-risicomodel)

beschermende factor

  • meest strikte benadering: een positief fenomeen dat de schadelijke invloed van een aantoonbaaar risico neutraliseert; dit houdt in dat men pas van protectieve factoren kan spreken als er sprake is van risico’s
  • promotive factors (ruinere benadering): het gaat niet alleen om het fenomeen dat beschermt tegen risico’s, maar ook om de evt afwezigheid van een risico; is in de praktijk van de hulpverlening aan te bevelen omdat deze meer protectieve factoren oplevert en daarmee meer mogelijkheden biedt om jongeren en gezinnen te activieren en motiveren.
23
Q

biologische invloeden

A

ADHD is voor een belangrijk deel erfelijk bepaald en is een risicfactor in relatie tot jeugdcriminaliteit, odd en CD.
1 van de kenmerken is gebrekkige inhibitie, wat ook gerelateerd is aan agressief gedrag.
Uit onderzoek blijkt dat er een sterk verband is tussen lage hartslag en anti-sociaal gedrag; deze uitkomst suggereert dat agressieve delinquenten “under aroused” zijn; ze hebben meer prikkels nodig en zijn minder vatbaar voor beloning en daardoor minder goed opvoedbaar; de lage hartslag in rust zou samenhangen met een geringe aanwezigheid van angst.
De combinatie van een geringe aanwezigheid van angst en de honger naar prikkels zou de bepalende factor kunnen zijn waardoor mensen gewelddadig worden.
Jongeren die neigen tot gewelddadigheid en andere spanningsvolle situaties, beginnen de dag met een lagere spiegel van het stresshormoon cortisol en lijken minder onder de indruk van stressvolle situaties.
toename van testosteronspiegels in de puberteit bij jongens met dergelijke verlaagde cortisolspiegels lijkt gerelateerd te zijn aan het ontwikkelen van meer agressief gedrag. Uit onderzoek blijkt dat deze verlaagde cortisolspiegels in combinatie met deinquentie slechts worden aangetroffen bij jongren die daarnaast ook een gedragsstoornis hebben.
Inhibitie maakt deel uit van de executieve functies waarvan de organisatie in het frontale hersengebied plaatsvint; de verdere rijping en reorganisatie van de frontale hersenen vindt relatief laat plaats waarbij het eindpunt pas tussen 20-25 jaar wordt bereikt.

24
Q

erfelijke invloeden 3 modellen

A

-psychosociale model
plaatst de focus op omgevingsfactoren die een negatieve invloed hebben op het psychische en gedragsmatige functioneren van de ene generatie, waardoor deze minder goed in staat is om voor de volgende generatie een omgeving te creëren die een optimale ontwikkeling bevordert; als kinderen van deze ouders antisociaal gedrag laten zien hoeven er dus geen genetische factoren in het spel te zijn.
-biologische model
kijkt strikt naar biologische invleoden; bestudeert in het kader van antisociaal gedrag genen zoals MAOA, serotonine transporteurs en receptoren.
Biosociale model: integreert het psychosociale en biologische model. Interessante mechanismen:
1 biologische en sociale mechanismen versterken of verzwakken elkaar
2 omgevingsinvloeden kunnen van invloed zijnop genetische structuren; studies die deze samenhang bestuderen worden vaak aangeduid met GxE (Gene x Environment).

25
individuele risicofactoren
- temperament: kan gevaren opleveren in de buitenwereld, maar ook oudersd zullen eerder naar strenge bestraffende opvoedingsmethoden grijpen. - SIP sociale informatieverking: risicofactor mbt cognitief functioneren. (bv. criminele jongeren hebben de neiging om sociale situaties met een neutraal karakter als bedreigend of crimineel in te schatten. - verstandelijke beperking (licht: IQ 55-85): deze jongeren laten meer agressie en ander probleemgedrag zien en zijn overvetegenwoordigd in instellingen voor behandeling; SIP is een mediërende factor: de verstandelijke beperking leidt tot een gebrekkige SIP, dat op zijn beurt weer tot agressie leidt. - vroegrijpheid bij meisjes: risico op druggebruik, delinquentie, schooluitval en voortijdig moederschap; het niet bij hun leeftijd passende "volwassen" gedrag betekent dat zij voor ontwikkelingstaken komen te staan waarvoor ze nog onvoldoende vaardigheden bezitten; slechte contacten met ouders en seksueel misbruik kan ertoe leiden dat de lichamelijke volwassenwording versneld op gang komt. - callousness (callous-unemotional): ongevoeligheid voor het wel en wee van anderen; de afwezigheid van schuldgevoel op jonge leeftijd voorspelt criminaliteit (bij jongens) en gedragsproblemen (bij meisjes) op latere leeftijd; wordt als mogelijke voorloper van psychopathie gezien, hoewel er ook kritiek op deze etikettering ('onbehandelbaar') is; in verband met erfelijkheid (bij jongens) en omgevingsfactoren (bij meisjes); wordt in de DSM-V als een nader criterium genoemd bij onderscheiden van de conduct disorder (CD)
26
riskante ouderinvloeden
- gebrekkige opvoedingsvaardigheden van ouders, conflicten in het gezin, en criminaliteit van de ouders vergroten het risico dat het kind externaliserend probleemgedrag gaat ontwikkelen. - Wanneer de conduct disorder CD aan het begin van de adolescentie aanvangt, is er vaak een verband met antisociale gedragsstoornissen bij de ouders. - Kinderen met een moeilijk temperament lokken minder makkelijk adequaat opvoedersgedrag uit en doen ouders eerder naar strenge bestraffende opvoedingsmethoden grijpen. - volwassenen die narigheid ondervonden gedurende de levnsloop, zijn geneigd een partner te zoeken voor wie dat ook geldt (verdubbelingseffect) - een goede band met de kk werkt alleen positief als in ieder geval de ouder deze band ervaart, niet als de jongere een goede band rapporteert en de ouder een minder goede.
27
etniciteit
politiecijfers etnische minderheden oververtegenwoordigt (factor 3) Verklaringen; -clusterproblematiek 2gezinsfunctioneren meer met vrienden geringere ouderlijke supervisie 3discriminatie; alhoewel allochtone jongeren zelf toegeven dat ze vaak delicten plegen 4 ontbrekende protectieve factoren: jongeren die afkomstig zijn uit een volledig gezin, ouders hebben met een hoog huishoudinkomen, tenminste 1 werkende ouder hebben, een diploma in het voortgezet onderwijs hebben gehaald, en wonen in een wijk met veel autochtonen zijn minder vaak verdacht van een misdrijf; het ontbreken van sociale bindingen binnen de eigen etnische groep, van sociale bruggen met leden van andere groepen, en van sociale verbanden met instituties als overheidsinstanties verkleint de kans een adequaat sociaal kapitaal (sociale verbanden en de daar aanwezige gedeelde kennis, normen regels, en verwachtingen) op te bouwen en vergroot de kans op criminaliteit.
28
riskante vrienden: deviant trainingsmodel (Dishion, McCord & Poulin, 1999)
activiteiten waarbij delinquente jongeren bijeen worden gebracht (waaronder hulpvrleningsinstanties en detentie) kennen het risico dat de betrokken jongeren elkaar leren meer en ernstiger delinquent gedrag te tonen. -omdat veel hulpverleningsinterventies en alle vormen van jeugddetentie van een groepsgewijze aanpak uitgaan, zal men tegenover de negatieve beïnvloeding in groepsverband een vorm van positieve onderlinge beïnvloeding moeten stellen; ook zal men willen tegengaan dat groepsgenoten nadien hechte contacten onderhouden.
29
riskante vrienden: mixed model (Vitaro, 2001)
- synthese van verschillende modellen en opvattingen over de invloed van vrienden. - sommige benadrukken dat inadequate opvoedingsstijlen van de ouders de kans vergroten dat hun kk in contact komen met deviante leeftijdsgenoten; binnen de subcultuur van vrienden met deviant gdrag worden symptomen van ODD, CD, en criminel gedrag op elkaar overgedragen via de principes van sociaal leren. - anderen leggen de nadruk op riskante individuele kenmerken die zowel leiden tot delinquent gedrag en externaliserende stoornissen als tot contacten met deviante leeftijdsgenoten. - dan is er de opvatting dat deviante leeftijdsgenoten geen noodzakelijke conditie zijn om tot crimineel gedrag of externaliserende factoren te komen; leeftijdgenoten kunnen er wel voor zorgen dat externaliserende problemen zich gemakkelijker en in ernstigere mate gaan ontwikkelen; het startpunt van zo'n reeks ontwikkelingen is echter een kenmerk van het kind (bv. agressie) of het gezin. implicaties van het model: het model gaat er vanuit dat invloed van individuele kenmerken vooral geldt bij kk voor wie de aanduiding life course persistent opgaat: daarentegen zouden bij adolescent limited kk juist invloeden van vrkeerde vrienden van belang zijn; meisjes vallen eerder in de tweede categorie. -het belang van dit model betreft de implicaties voor diagnostiek en behandeling: als uit diagnostiek blijkt dat het om een jeugdige gaat bij wie al zeer vroeg problemen manifesteren, zou in de hulpverlening de nadruk meer op de individuele aspecten moeten liggen (zoals het herkennen van sturen van eigen emoties, waaronder agressie) -gaat het echter om jongeren bij wie problemen pas in de adolescentie naar voren komen, dan ligt voor de hand de hulpverlening toe te spitsen op vaardigheden om verkeerde vrienden uit de buurt te houden en om contacten aan te knopen met vrienden die een goede invloed kunnen hebben.
30
indelingen van drugs
- softdrugs: hasj, wiet GHB en kalmeringsmiddelen - harddrugs: xtc, amfetamine (speed) heroïnen, cocaïne, opium en lsd - stimulerende middelen: cocaíne, amfetamine maar ook tabak en koffie - verdovende middelen: bieden ontspanning en kalmering: heroïne en andere opiaten, alcohol en slaapmiddelen - bewustzijnsveranderende middelen (zorgen voor een andere waarneming en ervaring, zowel van de omgeving als de innerlijke wereld; lsd hasj weed en paddo's - sfeer/gebeurtenis: partydrugs gebruikers ervan vinden zichzelf meestal geen druggebruiker omdat het gaat om middelen die in de trendy uitgaanswereld gemeengoed zijn::cocaine, amfetamine, xtc sexparty's: poppers (zorgen voor een betere doorbloeding van de gladde spieren en daarmee voor een diepere sensatie van seksuele prikkels. middelen tegen erectiestoornissen niet vanwege een stoornis maar om de party langer te laten duren. - alcohol/tabak vs. drugs: alcohol en tabak zijn middelen die vanouds in onze westerse cultuur voor verdoving en stimulering zorgen vs. drugs die meer met andere culturele werelden en de afgelopen halve eeuw worden geassocieerd.
31
statistieken alcohol en drugs
-middelbare school 70% ervaring met alcohol groep 8 22% van de meisjes 11% van de jongens; bij het ouder worden zijn het de jongens die meer drinken dan de meisjes. -in 2010 werden 924 jongeren van 16jr of jonger opgenomen vanwege alcoholprobleem. 4x zoveel als in 2001. Meer meisjes dan jongens en uit speciaal onderwijs lopen kans een zware drinker te worden, jongeren van turkse en marokkaanse afkomst drinken beduidend minder dan Nederlandse jongeren. -het drugsgebruik is gestabiliseerd: 12-18 jaar 7,7% cannabis, j meer dan m, onder de 14 gedaald van 21 naar 13% meisjes en van 16 naar 8% jongens. Het cocaïnegebruik is de laatste jaren enigzins toegenomen. bij jongeren tot 16 jaar heeft 2,2% jongens en 1,1%m ooit coke gebruikt. onder scholieren van 12-18 jaar had in 2011 2,6% ervaring met XTC, 1,8 met amfetamine.
32
verslaving
DSM IV geeft de voorkeur aan de term afhankelijkheid; hierbij zijn 2 aspecten te onderscheiden: lichamelijke en psychische afhankelijkheid lichamelijk: - gewenning:regelmatig gebruik steeds meer stof nodig voor het gewenste effect. - abstinentie: iemands lichaam heeft zich door regelmatig gebruik zodanig op de aanwezigheid van de stof ingesteld, dat de toediening ervan niet kan worden gestaakt zonder dat er functiestoornissen of ziekteverschijnselen optreden; de verschijnselen bij onthouding zijn in vele opzichten tegengesteld aan die bij het gebruik psychisch: iemand kan zonder psychisch onbehagen niet buiten het effect van de stof. Bij sommige jongeren neemt bij voortgezet gebruik de graad van psychische afhankelijkheid toe; de negatieve stemming (depressie, gevoelens van inderwaardigheid en falen) die kan optreden nadat de stof is uitgewerkt, staat isn schril contrast met het prettige gevoel van daarvoor en kan daardoor leiden tot voortzetting van het gebruik. bij een zeer sterke psychische afhankelijkheid spreekt men wel van verslaving.
33
gevolgen van gebruik
- overdosis: kan acute levensbedreigende gevolgen hebben, teveel of onverwacht hoge concentratie van de werkzame stof - vervuiling van een stof: kan tot acute gezondheidsproblemen leiden; om die reden kan men bij het bureau voor alcohol en drugs zijn pillen laten controleren. - onbekendheid met de drug: kan leiden tot riskant gebruik zoals een te grote dosis of een gevaarlijke combinatie met alcohol of andere middelen
34
bedreiging van de ontwikkeling
gaat niet om directe schade of risico van het middel, maar om de negatieve invloed die regelmatig gebruik op de ontwikkeling kan hebben bv een gedragspatroon ontwikkelen dat verdere ontwikkeling belemmert. Scholieren die cannabis gebruiken spijbelen vaker, presteren laag en zijn weinig gemotiveerd. De toenemende kennis over de rijping van de hersenen tijdens de adolescentie maakt steeds duidelijker dat alcoholgebruik een risicofactor is voor jonge mensen bij wie het brein nog volop in ontwikkeling is. Onderzoek laat zien dat duidelijke regels over alcoholgebruik en opbouwende gesprekken over de mogelijke risico's ervan een gunstige invloed hebben op het drinkgedrag van jongeren; wanneer de ouders echter veel drank in huis hebben is dat een risicofactor.
35
antisociaal gedrag
er is een samenhang tussen drugsgebrui met antisociaal gedrag als of niet in combinatie met depressieve problemen; gedragsproblemen op jonge leeftijd voorspellen later drugsgebruik; depressieve problemen zijn ook gerelateerd aan drugsgebruik maar verklaren niet het gecontinueerde of evt verergerde gebruik. -jongeren die vroeg beginnen met drugsgebruik hebben slechte relaties met gezinsleden; dit ondersteunt voor een deel dezelfmedicatiehypothese (jongeren met problemen gebruiken vaker drugs om deze problemen te 'dempen') tevens zijn deze jongeren minder opgewassen tegen negatieve beïnvloeding van leeftijdsgenoten.