H14 crimineel gedrag en externaliserende stoornissen Flashcards
(35 cards)
externaliserende problemen en stoornissen
gaan gepaard met conflicten met andere mensen of met de maatschappij als geheel en zijn zichtbaar aan uiterlijk gedrag.
Er is een overlap met crimineel gedrag, maar niet ieder crimineel gedrag is een stoornis en niet iedere stoornis brengt strafbaar handelen met zich mee
‘normale’ jeugdcriminaliteit
ongeveer de helft van deadolescenten pleegt jaarlijks 1 of meer strafbare feiten.
3/4 hiervan is incidentele lichte criminaliteit; een deel hiervan normale; kleine overtredingen, strafbare feiten die in bepaalde cultuur of omgeving als redelijk normaal worden beschouwd, burgerlijke ongehoorzaamheid/protest
- uit onderzoek kwamen jongeren die nog nooit in hun leven een delict hadden gepleegd zelfs als nigzins ‘apart’ naar voren; naar eigen zeggen hadden ze een sterke drang tot controle, waren ze angstig, sociaal onhandig.
In eenzelfrapportage meldden 4 op de 10 jongeren dat ze in de voorafgaande 12 maanden minstens 1 delict hadden gepleegd.
wordt jeugdcriminaliteit een groter probleem?
niet terug te vinden in de cijfers, ook internationaal van 20% naar 16% verdachten, 2/3 taakstraf, geweld en seksueel nam tot 2007 toe daarna af.
2012 aantal geregistreerde misdrijven stabiliseert
deviante ontwikkelingstrajecten naar ernstige jeugdcriminaliteit 3 pathways
Toenemend:
1 gezagontwijkend gedrag,
ernstige ongehoorzaamheid vermijden van autoriteitspersonen (spijbelen weglopen ‘s avonds laat op straat
2 openlijk probleemgedrag
minder ernstige agressie pesten bullying => fysiek vcthen=> gewelddadig gedrag (beroving, verkrachting)
3 heimelijk probleemgedrag winkeldiefstal vaak liegen=> beschadiging van goederen (vandalisme, brandstichting)=> ernstige misdaad (autodiefstal, inbraak)
(moord komt bijna niet voor daaromn iet genoemd)
jongeren stoppen of het wordt erger.
Hoe ernstiger het delict hoe meer desisters (jongeren die het deviante traject vrlaten); slechts een gering aantal jongeren verloopt de trajecten tot het einde. in verschillende trajecen tegelijk dan grote kans op toekomst als zware crimineel. jong en snel doorlopen is ook een risico.
diagnostiek besluitvorm behandeling preventie
door te kijken waar de jongere zich bevindt in de 3 trajecten, en hoe snel verbreding en vervolging, kan een inschatting worden gemaakt van de aard en de omvang van de criminele problematiek als ook van de prognose.
trajecten als typologie (Moffit,1993)
is geïnteresseerd in de vraag of er verschillende typen jongeren te oderscheiden zijn op basis van hun delictgedrag en de verschuivingen daarin bij het ouder worden.
type jongeren
-childhood onset-type langere termijn ernstigere problemen maar soms stopt het childhoodlimited of life coure pesistent.
10% van de jonge mannen met probleemgedrag houdt dit, en ook smaen verantwoordelijk voor meer dan de helft van alle delicten. minder vrouwen.
Dit heeft implicaties voor preventie. basischolen en politie alertheid op kk die na hun kindertijd opvallen door herhaaldelijk probleemgedrag.
-adolescent onset type vaak ook limited tot die periode
Kritiek; in andere studies niet of maar in beperkte mate adolescence limited groep gevonden.
Een niet gering percentage delinquenten begint pas in de vroege volwassenheid met hun criminele activiteiten; dit duidt op een traject dat niet onderkend is in dit model.
traject als afwijking van normale ontwikkeling (tremblay, 2009)
-neemt de normale ontwikkeling van kk en adolescenten als uitgangspunt, 2-3 jarige slaan elkaar zeer frequent maar leren dit te beheersen dmv indirecte verbale agressie. Bij sommige kk gebeurt dit slecht, genetische factoren blijken bijna 60% van de fysieke agressie op zeer jonge leeftijd te verklaren.
- preventieve acties en interventies die bij niet-agressieve criminele jongeren wel werken, hebben geen of minder effect bij agressieve criminelen.
- vasthouden agressie komt niet uit de lucht vallen dus mogelijkheden voor vroegsignalering en preventie. mogelijk.
- het is een denkfout om te menen dat een verschijnsel dat voor een belangrijk deel genetisch wordt bepaald niet te veranderen of te compenseren is. Opvoeders kunnen helpen met leren kennen en beheersen, meer cognitieve vaardigheden ook trainingen mogelijk.
traject obv opeenvolgende modellen
in de ontw psychologie en criminologie zijn tal van modellen ontwikkeld die het ontstaan van probleemgedrag en vcriminalitiet kunnen verhelderen; in die modellen ontbreekt vaak de trajectgedachte; sommige van die modellen kunnen echter heel goed op elkkaar aansluiten waardoor er eeen traject zichtbaar wordt.
Het coercivemodel van Pattersoin
Het model over verwerping door leeftijdsgenoten van Coie
en het model van de sociale controle van Hirschi
coercive model (Patterson,1982)
gewenst gedrag van de ouders wordt door het kind beloon door negatieve stimulering via probleemgedrag tijdelijk op te schorten. Ouders ook in negatieve reacties vast. Afdwingproblemen niet tot positieve interacties in staat niet geliefd, en wordt op school verworpen door leeftijdsgenootjes. Eenling of glijdt af in deviante groep.
modellen van Coie en Hirschi
ook in de adolescentie kunnen deze patrone zich voortzetten; er is een sterk verband tussen het uitstoten door klasgenoten en latere jeugdcriminaliteit.
Deze gemarginaliseerde kk en adolescenten zullen het als volwassene moeilijk vinden om aansluiting bij het maatschappelijke leven te vinden: criminaliteit komt voort uit het ontbreken van bindingen met de maatschappij, maatschappelijke waarden en perspectieven niet navoelt nog deelt, gaat gemakkelijker over tot misdaden..
leeftijd vs. aantal delinquenten
desistance: het percentage delinquenten per leeftijdscategorie laat een piek zien na de adolescentie, daarna neemt de criminaliteit af. ernstige delicten minder snelle daling. prefrontale hersen loopt nog na 18 jaar door daarom jongeren tot 23 jaar jeugstrafrecht mogelijk.
De groep die zeer vele en ernstige delicten pleegt piekt pas tegen het 40e jaar.
Bij mannen van Antilliaanse afkomst is veel minder sprake van desistance na adolescentie als 20 ers 30 ers en 40 ers laten zij meer criminaliteit zien dan autochtone Nederlanders.
genderrollen
minder delinquentie en vooral minder agressie.
Stoer is mannelijk en ouders die sterk hechten aan die genderrol houden meisjes buitenshuis meer in de gaten, zonen meer vrijheid.
Meisjes worden ook milder gestraft dan jongens door ouders en justitie.
risico’s voor delinquentie (Wong,2012)
- voor beide seksen; slachtoffer zijn van mishandeling, lage zelfcontrole, laag IQ, agressie, laag schuldgevoel, druggebruik, negatieve opvoeding, gezinsconflicten, riskante vrienden.
- voornamelijk voor jongens; complicaties bij de geboorte, problemen met psychisch welbevinden, een delinquete moeder, ouders die niets over de vrienden van de jongen weten, slechte schoolresultaten.
- voornamelijk voor meisjes; negatieve levensgebeurtenissen, ongehoorzaamheid, laag zelfwaarde gevoel, depressie en suïcidaal gedrag, slechte relatie met de moeder, ontbreken van vertrouwen en steun, fysieke mishandeling door de ouders, slechte relatie met leerkrachten, de ernst en omvang van delicten van een crimineel vriendje.
reden voor verschil in risico’s
- meisjes en jongens zijn op verschilende manier kwetsbaar voor risicofactoren.
- Ca. 85% van de meisjes in een JJI (Justitiele jeugdinrichting) heeft 1 of meer traumatische gebeurtenissen meegemaakt.
- genderparadox: het verschijnsel dat meisjes weliswaar minder vaak antisociaal gedrag laten zien maar dat hun problemen vaak ernstiger zijn dan die van jongens en mannen.
- life-course persistent, meisjes zijn op 33-jarige leeftijd op het gebied van psychische problemen en agressie gericht op partners en kk slechter af dan mannen van dit type. Deze mannen laten wel meer drugsproblematiek zien en ondernemen meer suïcidepogingen.
- Vrouwen die in een JJI opgenomen zijn geweest ijn economisch slechter af dan mannen.
statistieken seksuele delicten
18% wordt gepleegd door 12018 jarigen (vrijwel allemaal jongens), terwijl leeftijdsgroep vrantwoordelijk is voor 13% van de niet-seksuele delicten
seksuele delinquenten
- jongeren die kk misbruiken hebben vaak geen/slechte contacten met leeftijdsgenoten en leven geïsoleerd; ze zijn vaker van autochtone afkomst.
- ze komen minder vaak uit gezinnen met een voor de buitenwereld zichtbare problematiek.
- veel van de meisjes die seksueel grensoverschrijdend gedrag meleden, waren ooit zelf slachtoffer van (seksueel) misbruik
externaliserende problemen/stoornissen
- gaan gepaard met conflicten met andere mensen of de maatschappij.
- stoornis: een binnen de geldende cultuur ongebruielijk patroon van gedragingen dat gepaard gat met leed (bv. in de vorm van angst, pijn of verdriet bij de persoon zelf of bij anderen), een minder goed functioneren of een functioneren dat in buitengewone mate het risico verhoogt om in aanraking te komen met lijden, de dood, of vrijheidsverlies.
- externaliserend: de stoornissen manifesteren zich in uiterlijk gedrag
- niet iedere stoornis brengt strafbaar handelen met zich mee, en niet ieder crimineel gedrag is een stoornis; er is wel sprake van een overlap.
(ODD) Oppositioneel Opstandige Gedragsstoornis
-terugkerend patroon van negativistisch, opstandig, ongehoorzaam, vijandig gedrag tegnover autoriteitsfiguren dat disfunctioneren tot gevolg heeft.
-het kind vertoont minimaal 6 maanden vaak 4 van de volgende gedragingen:
1 driftbuien
2 ruzie met volwassenen
3 niet voldoen aan verzoeken/regels van volwassenen
4 met opzet ergeren van andere mensen
5 de schuld van fouten en ongepast gedrag bij anderen leggen
6 geïrriteeerd raken door anderen
7 boosheid
8 wraakzuchtigheid
Antisociale Gedragsstoornis (CD)
zich herhalend en duurzaam gedragspatroon waarbij de grondrechten van anderen en belangrijke, bij de leeftijd horende, sociale normen of regels worden overtreden.
- ODDis typeren voor kk en CD voor de adolescentie. De CD lijkt op een ODD waar op latere leeftijd agressie en diefstal bij zijn gekoemen.
Meisjes met CD scoren met name hoog op de niet agressieve symptomen jongens op de agressieve.
categrorieën van symptomen: 1 agressie gericht op mensen en dieren 2vernieleing van eigendommen 3 leugenachtigheid of diefstal 4 ernstige schendingen van regels
APD Antisociale persoonlijkheidsstoornis
een stoornis die pas op volwassen leeftijd kan worden geconstateerd; symptomen komen in grote mate overeen met die van CD
36% van de 14-jarige adolescenten met een CD heeft op 20 jarige leeftijd een APD
doorlopen van ODD CD APD
over de vraag hoe het komt dat sommige jongeren wel de reeks opvolgende stoornissen doorlopen en andere niet, is nog niet genoeg bekend.
Factoren zoals het wel of niet tegelijkertijd aanwezig zijn van een andere stoornis (zoals ADHD, een angststoornis of een depressieve stoornis) en de aanwezigheid van risicofactoren en protectieve factoren spelen zeker een rol.
oorzaken niet zo sterke verbanden risicofactoren vs. criminaliteit
1 risicofactoren kunnen worden gedempt door beschermende (protectieve) factoren: dat zijn trekken van het kind of de jongere en aspecten in het gezin of de wijdere omgeving die de invloed van de risicofactoren kunnen neutraliseren.
2 1 risicofactor op zichzelf heeft zelden een directe relatie met criminaliteit / stoornissen: het is het aantal risicofactoren en het aantal levensgebieden waarop die factoren zich manifesteren, die samen de kans op criminaliteit bepalen (multiple/cumulative-risicomodel)
beschermende factor
- meest strikte benadering: een positief fenomeen dat de schadelijke invloed van een aantoonbaaar risico neutraliseert; dit houdt in dat men pas van protectieve factoren kan spreken als er sprake is van risico’s
- promotive factors (ruinere benadering): het gaat niet alleen om het fenomeen dat beschermt tegen risico’s, maar ook om de evt afwezigheid van een risico; is in de praktijk van de hulpverlening aan te bevelen omdat deze meer protectieve factoren oplevert en daarmee meer mogelijkheden biedt om jongeren en gezinnen te activieren en motiveren.
biologische invloeden
ADHD is voor een belangrijk deel erfelijk bepaald en is een risicfactor in relatie tot jeugdcriminaliteit, odd en CD.
1 van de kenmerken is gebrekkige inhibitie, wat ook gerelateerd is aan agressief gedrag.
Uit onderzoek blijkt dat er een sterk verband is tussen lage hartslag en anti-sociaal gedrag; deze uitkomst suggereert dat agressieve delinquenten “under aroused” zijn; ze hebben meer prikkels nodig en zijn minder vatbaar voor beloning en daardoor minder goed opvoedbaar; de lage hartslag in rust zou samenhangen met een geringe aanwezigheid van angst.
De combinatie van een geringe aanwezigheid van angst en de honger naar prikkels zou de bepalende factor kunnen zijn waardoor mensen gewelddadig worden.
Jongeren die neigen tot gewelddadigheid en andere spanningsvolle situaties, beginnen de dag met een lagere spiegel van het stresshormoon cortisol en lijken minder onder de indruk van stressvolle situaties.
toename van testosteronspiegels in de puberteit bij jongens met dergelijke verlaagde cortisolspiegels lijkt gerelateerd te zijn aan het ontwikkelen van meer agressief gedrag. Uit onderzoek blijkt dat deze verlaagde cortisolspiegels in combinatie met deinquentie slechts worden aangetroffen bij jongren die daarnaast ook een gedragsstoornis hebben.
Inhibitie maakt deel uit van de executieve functies waarvan de organisatie in het frontale hersengebied plaatsvint; de verdere rijping en reorganisatie van de frontale hersenen vindt relatief laat plaats waarbij het eindpunt pas tussen 20-25 jaar wordt bereikt.
erfelijke invloeden 3 modellen
-psychosociale model
plaatst de focus op omgevingsfactoren die een negatieve invloed hebben op het psychische en gedragsmatige functioneren van de ene generatie, waardoor deze minder goed in staat is om voor de volgende generatie een omgeving te creëren die een optimale ontwikkeling bevordert; als kinderen van deze ouders antisociaal gedrag laten zien hoeven er dus geen genetische factoren in het spel te zijn.
-biologische model
kijkt strikt naar biologische invleoden; bestudeert in het kader van antisociaal gedrag genen zoals MAOA, serotonine transporteurs en receptoren.
Biosociale model: integreert het psychosociale en biologische model. Interessante mechanismen:
1 biologische en sociale mechanismen versterken of verzwakken elkaar
2 omgevingsinvloeden kunnen van invloed zijnop genetische structuren; studies die deze samenhang bestuderen worden vaak aangeduid met GxE (Gene x Environment).