H7 Ontwikkeling van het zelf en de identiteit Flashcards
(31 cards)
zelfconcept
dimensies of categorieën waarin we onszelf zien (bv.student, of vriend)
zelfwaardering
de evaluatie van onszelf op verschillende dimensies of categorieën (we vinden onszelf een goede student, of een goede vriend.
er kunnen verschillende domeinen van het zelf onderscheiden worden (bv. een sociaal zelf, en een schools zelf); de zelfwaardering van een adolescent kan per domein verschillen (bv. hij vindt zichzelf een goede vriend, maar niet zo’n goede student of scholier
baseline-zelf
een langetermijnvisie op het zelf; kan wel veranderen, maar alleen geleidelijk
barometer zelf
een visie op het zelf die verandert bij onmiddelijke ervaringen.
zelfrepresentaties
representaties of beschrijvingen die iemand van zichzelf geeft
aspecten van identiteit
bv. etnische identiteit, culturele identiteit en persoonlijke identiteit
ego-identity (Erikson,1963):
dit ontwikkel je in de adolescentie nadat je in die periode in je leven een psychosociale crisis hebt doorgemaakt; als je goed uit die crisis komt, ben je in het bezit van samenhangende waarden, doelen en ideeën die weergeven wie jij bent.
identiteit (Marcia, uitbreiding van Erikson):
geeft weer wie je bent, doordat in je identiteit je motieven, vaardigheden, ideeën enindividuele geschiedenis samengebracht zijn; om een identiteit te vormen moet een adolescent bindingen aangaan op verschillende gebieden, zoals beroepskeuze of relaties, nadat verschillende keuzemogelijkheden op deze gebieden zijn geprobeerd; individuen bij wie een identiteit meer gevormd is, weten beter op welke punten ze verschillen van anderen en op welke punten ze juist op anderen lijken; ze kennen ook beter hun eigen zwakke en sterke punten; iemand met een goed ontwikkelde identiteit kan omgaan met veranderingen in de maatschappij en in relaties.
identity-capital
de samenhangende waarden, doelen en ideeën die weergeven wie je bent, dat jej ejeigen pad kunt kiezen en dat je als het nodig is voor jezelf kunt onderhandelen.
zelf vs. identiteit
zelf: een optelsom van representaties van onszelf, die een beeld geeft van onze kenmerken (zelfconcept) en onze evaluaties van die kenmerken (zelfwaardering)
identiteit: geeft weer wie je bent, doordat in je identiteit samenhangende doelen of motieven, vaardigheden, waarden, ideeën en je individuele geschiedenis zijn samengebracht.
looking glass theory (Cooley, 1902)
Het zelf is het resultaat van een sociaal proces waarin we leren onszelf te zioen zoals anderen ons zien (bv. als iemand zich voorstelt dat anderen in zijn omgeving het idee hebben dat hij een onzeker persoon is,dan gaat hij zichzelf ook als een onzeker persoon zien.
vooral adolescente zijn erg gevoelig voor de mening van anderen; dit hangt samen met de ontwikkeling van perspectiefinnmae, vindt plaats in de adolescentie en betekent dat adolescenten zich steeds beter kunnen voorstellen wat anderen denken. Het ingebeelde publiek verschijnsel dat ook bij adolescenten te zien is , is hieraan gerelateerd; dit houdt in dat adolescenten voortduend het gevoel hebben dat anderen hen observeren en beoordelen, ook als dit niet zo is.
reflected appraisals model
geeft aan dat mensen hun zelfwaardering baseren op meningen en percepties van anderen. Voorspelt zo zelfwaardering voor specifieke domeinen (bv. door beoordeling van klasgenoten)
competentiemodel
zelfwaardering wordt verworven door prestaties in verschillende domeinen; zelfwaardering is dan gebaseerd op wat je zelf daadwerkelijk doet, en niet op de de manier waarop je dnekt dat anderen je zien.
self-efficacy (Bandura, 1977): ht geloof in je eigen competenties; het geloof in je iegen competenties; wat je zelf denkt dat je kunt, beïnvloedt je prestaties, maar wordt tegelijkertijd ook door je prestaties beïnvloed.-gaat ook uit van domeinspecifieke zelfwaardering; zelfwaardering in specifieke domeinen geeft dan weer wat de daadwerkelijke prestaties in die domeinen zijn.
zelfconcept
zelfpresentaties in de kindertijd zijn concreet en verwijzen naar kenmerken die direct te observeren zijn.
Later in de kindertijd ontwikkelen zich zelfrepresentaties; ze bestaan uit kenmerken die abstracter en niet direct meer te observeren zijn; deze kenmerken zijn vastgesteld op basis van kenmerken die wel direct te observeren zijn. (bv. een kind omschrijft zich met het abstracte kenmerk ‘ik ben slim,’wat hij vaststelt op basis van de concrete en te observeren kenmerken ik haal goede cijfers en werk snel.
In de adolescentie worden zelfpresentaties nog abstracter; deze geven dan de innerlijke ideeën, wensen, emoties en motieven van de adolescent weer (bv. aanvulling op het vorige voorbeeld: ik vind het belangrijk mij voor te bereiden op de toekomst door hard te werken.
Het zelfconcept van jonge kinderen is meestal geïdealiseerd; kinderen overschatten zichzelf, wat vooral voortkomt uit het onvermogen om realiteit en fantasie uit elkaar te houden. Bovendien passen kinderen nog geen sociale vergelijingen toe in de evaluatie van zichzelf.
Met de ontwikkeling van cognitieve perspectiefinname worden adolescenten gevoeliger voor meningen van anderen en hebben ze bovendien meer info waarop ze hun zelfconcept kunnenbaseren; niet alleen info over hoe ze zichzelf zien, maar ook info over hoe anderen hen zien en hoe goed anderen ergens in zijn.
Vooral in de vroege adolescnetie is de gevoeligheid voor invloed van leeftijdsgenoten groot; vnaf de leeftijd van ongeveer 14 jaar begint de weerstan tegen deze invloeden te groeien, en zijn adolescenten geleidelijk in staat op te komen waar zijzelf voor staan.
zelfwaardering
zelfwaardering ontwikkelt zich tijdens de adolescentie niet bij iedereen op dezelfde manier; factoren: persoonlijkheidsfactoren, zoals emotionele stabiliteit, extraversie, sonsciëntieusheid hebben gedrurende de ontwikkeling een positieve relatie met zelfwaardering; ook (timing van) de puberteit en daarin gerelateerde lichamelijke ontwikkeling kan een rol spelen. Sommige adolescenten houden een stabiel hoge of lage zelfwaardering, bij anderen is een daling in de zelfwaardering te zien; dit kan verklaard worden door de ontwikkeling van het zelfconcept die in dezelfde periode plaatsvindt; het zelfconcept wordt realistischer en meer gebaseerd op sociale vergelijkingen; dit kan goed leiden tot een daling in zelfwaardering (bv. als je inziet dat je niet zo’n goede rekenaar bent als je tijdens de kindertijd dacht)
onderwijs en zelfwaardering
positief verband 2kanten op. Betere prestaties leiden tot een hogere zelfwaardering, een hogere zelfwaardering leidt tot betere prestaties.
Het wisselen van school gaat vaak samen met een verlaging van zelfwaardering, vooral bij meisjes is de overgang naar de middelbare school een kwetsbare periode, veel veranderingen tegelijk).
zelfwaardering gezin en leeftijdsgenoten
een positieve manier van opvoeden leidt ertoe dat adolescenten zichzelf meer waarderen en dat er een positieve sfeer is die stimuleert in ontwikkelingen nieuwe dingen laat leren.
Bemoeienis van ouders en het gebruiken van schuldgevoel om het gedrag te controleren leidt tot een lagere zelfwaardering.
opvoedstijlen en zelfwaardering
De autoritatieve stijl waarbij ouders zowel warm en ondersteunend zijn als grenzen aangeven leidt tot de meeste positieve uitkomsten; dit kan samenhangen met het gebruik van inductieve discipline (ouders leggen bij onacceptabel gedrag uit waarom dat zo is en wat de alternatieven zijn; er worden zo leermogelijkheden gecrëerd waardoor de adolescent zich waardevol voelt, wat zijn zelfwaardering ook bevordert. Een betere relatie met ouders betekent ook een betere relatie met leeftijdsgenoten; als een ouder een adolescent accepteert, ziet hij zichzelf vaak ook positiever; adolescenten die beter over zichzelf denken, verwachten dat anderen ook beter over hen denken en zullen anderen anders benaderen.
Vooral vriendengroepen beïnvloeden zelfconcept en zelfwaardering; deze kunnen voorbeelden geven van type identiteiten die adolescenten kunnen gebruken om zichzelf mee te vergelijken om zo hun eigen identitieit vast te stellen. bevatten mn op de middelbare school ook een statuselement. Adolescenten die behoren tot een vriendengroep met een hogere sociale status hebben over het algemeen ook een hogere zelfwaardering.
sekse en zelfwaardering
ontwikkeling lijkt stabieler bij jongens.
Vanaf de start van de puberteit neemt de zelfwaardering bij meisjes substantieel af; lichamelijke veranderingen kunnen bij meisjes tot een lagere zelfwaardering leiden omdat het een minder ‘ideaal’ lichaamsbeeld tot gevolg kan hebben. Voor jongens juist tot een hogere zelfwaardering omdat het een meer ‘ideaal’, mannelijker, lichaamsbeeld tot gevolg kan hebben.
Sociaal economische factoren
vooral opleiding en beoep van ouders zijn belangrijk, meer nog dan inkomen van ouders; hogere zelfwaardering in verschillende leeftijdsgroepen in de adolescentie.
culturele en etnische factoren en zelfwaardering
afrikaans-amerikaanse achtergrond hebben een hogere zelfwaardering dan westerse adolescenten. Miesjes hebben een positiever lichaamsbeeld.
Adolescenten uit meer individualistische mn westerse landen, hebben een hogere zelfwaardering dan adolescenten uit collectivistische landen bv Azië. In individualistische landen is het meer geaccepteerd om positieve dingen die over je gezegd worden te bevestigen en negatieve te verwerpen.
maatschappelijke veranderingen
vooral het gebruik van internet blijkt samen te hangen met eenzaamheid, depressie en zelfwaardering; sociaal internet gebruik kan positieve effecten hebben.
Onderzoek naar het bloggedrag van meisjes van 17-21 jaar: jonge meisjes willen vooral geen verkeerde indruk maken; bij het ouder worden komt er meer openheid en spreken meisjes regelmatig over hun stemming en wordt er veel geklaagd over ouders, leraren en vriendjes; later wordt de toon zelfbewuster en schrijven de meisjes over hun persoonlijke voorkeuren; rond hun 20e minder vaak en over ambities op de lange termijn en maatschappelijke/politieke onderwerpen.
negatieve gevolgen van een te lage zelfwaardering
er bestaat een verband tussen een lage zelfwaardering en het ontstaan van depressie in de vowassenheid.
Een adolescent met lage zelfwaardering bevestigt bijvoorbeeld dit negatieve beeld door bewust negatieve feedback van anderen op te zoeken, door sociale contacten te vermijden of door antisociaal gedrag te vetronen; ook kan iemand voortdurend zijn negtieve ideeen over zichzelf herkauwen. Ook een hoge zelfwaardering kan negatieve gevolgen hebben; kunnen agressief gedrag vertonen omdat ze kwetsbaarder zijn voor belediging.
De ego- ontwikkelingstheorie van Loevinger (1979)
omvat een aantal kwaliteiten, die samen voor een sociaal referentiekader een soort bril zorgen waarmee iemand zichzelf , anderen en de relatie tussen zichzelf en anderen ziet. 1 kwaliteit van het ego is de stijl van interactie die iemand heeft, de manier waarop hij omgaat met anderen; dit zal samen met andere kwaliteiten beïnvloeden hoe je tegen jezelf en anderen aankijkt. De ontwikkeling van het ego vindt in 9 stadia in vaste volgorde plaats; individuele verschillen zitten in tempo en timing.
1
presociale en symbiotische stadium:
het ego ontstaat, iemand in dit stadia hecht zich sterk aan de moeder, daarbij wordt nog geen onderscheid tussen het zelf en de moeder gemaakt; eindigt ongeveer op het moment dat het kind leert praten.
2
impulsieve stadium;
impulsiviteit en afhankelijkheid staan centraal; impulsen volgen maar tegelijk afhankelijk van anderen en verwacht dat anderen aangeven wat wel en niet mag.
3
zelfbeschermende stadium
bang betrapt te worden en beschermen zichzelf; ze zijn maipulerend gebruiken anderen en leggen de schuld bij anderen.
4
conformistische stadium
proberen zich aan regels aan te passen, erbij te horen en sociaal geaccepteerd te worden; individuen zijn erg bezig met hoe ze overkomen op anderen.
5
zelfbewuste stadium
minder met anderen bezig maar meer met wat ze zelf vinden, ze laten daarbij verantwoordelijkheid en gerichtheid op lange termijn doelen en idealen zien
6
verantwoordelijke stadium
daarnaast nu ook respect voor autonomie zien en laten ze zien goed te kunnen omgaan met verschillende behoeften en verlangens.
7
individualistisch stadium
sterk gevoel van individualiteit en persoonlijke identiteit; meer inzicht in verschillende rollen die mensen aannmemen
8
autonome stadium
individuen hebben respect voor de behoeften die anderen aan autonomie hebben en laten bovendien een wat te sterk verantwoordelijkheidsgevoel voor zichzelf en anderen los.
9
geïntegreerde stadium
niet veel mensen komen in dit stadium; hierdoor is dit stadium vooral theoretisch; kan worden samengevoegd met het vorige stadium; individuen tolereren verschilen tussen mensen niet alleen, ze waarderen deze verschillen zelfs
De methode om individuen in stadia in te dleen is de zinnen aanvul lijst, ik vind leuk van mezelf dat …… regels zijn….. een goede aanvulling bij diagnostiek bijvoorbeeld als mensen problemen ervaren omdat ze in een ander stadia zitten dan hun leeftijdsgenoten.
Deze theorie biedt een goede manier om verschillen tussen mensen te beschrijven.