H7 Ontwikkeling van het zelf en de identiteit Flashcards

(31 cards)

1
Q

zelfconcept

A

dimensies of categorieën waarin we onszelf zien (bv.student, of vriend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zelfwaardering

A

de evaluatie van onszelf op verschillende dimensies of categorieën (we vinden onszelf een goede student, of een goede vriend.
er kunnen verschillende domeinen van het zelf onderscheiden worden (bv. een sociaal zelf, en een schools zelf); de zelfwaardering van een adolescent kan per domein verschillen (bv. hij vindt zichzelf een goede vriend, maar niet zo’n goede student of scholier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

baseline-zelf

A

een langetermijnvisie op het zelf; kan wel veranderen, maar alleen geleidelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

barometer zelf

A

een visie op het zelf die verandert bij onmiddelijke ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zelfrepresentaties

A

representaties of beschrijvingen die iemand van zichzelf geeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aspecten van identiteit

A

bv. etnische identiteit, culturele identiteit en persoonlijke identiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ego-identity (Erikson,1963):

A

dit ontwikkel je in de adolescentie nadat je in die periode in je leven een psychosociale crisis hebt doorgemaakt; als je goed uit die crisis komt, ben je in het bezit van samenhangende waarden, doelen en ideeën die weergeven wie jij bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

identiteit (Marcia, uitbreiding van Erikson):

A

geeft weer wie je bent, doordat in je identiteit je motieven, vaardigheden, ideeën enindividuele geschiedenis samengebracht zijn; om een identiteit te vormen moet een adolescent bindingen aangaan op verschillende gebieden, zoals beroepskeuze of relaties, nadat verschillende keuzemogelijkheden op deze gebieden zijn geprobeerd; individuen bij wie een identiteit meer gevormd is, weten beter op welke punten ze verschillen van anderen en op welke punten ze juist op anderen lijken; ze kennen ook beter hun eigen zwakke en sterke punten; iemand met een goed ontwikkelde identiteit kan omgaan met veranderingen in de maatschappij en in relaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

identity-capital

A

de samenhangende waarden, doelen en ideeën die weergeven wie je bent, dat jej ejeigen pad kunt kiezen en dat je als het nodig is voor jezelf kunt onderhandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zelf vs. identiteit

A

zelf: een optelsom van representaties van onszelf, die een beeld geeft van onze kenmerken (zelfconcept) en onze evaluaties van die kenmerken (zelfwaardering)
identiteit: geeft weer wie je bent, doordat in je identiteit samenhangende doelen of motieven, vaardigheden, waarden, ideeën en je individuele geschiedenis zijn samengebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

looking glass theory (Cooley, 1902)

A

Het zelf is het resultaat van een sociaal proces waarin we leren onszelf te zioen zoals anderen ons zien (bv. als iemand zich voorstelt dat anderen in zijn omgeving het idee hebben dat hij een onzeker persoon is,dan gaat hij zichzelf ook als een onzeker persoon zien.
vooral adolescente zijn erg gevoelig voor de mening van anderen; dit hangt samen met de ontwikkeling van perspectiefinnmae, vindt plaats in de adolescentie en betekent dat adolescenten zich steeds beter kunnen voorstellen wat anderen denken. Het ingebeelde publiek verschijnsel dat ook bij adolescenten te zien is , is hieraan gerelateerd; dit houdt in dat adolescenten voortduend het gevoel hebben dat anderen hen observeren en beoordelen, ook als dit niet zo is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

reflected appraisals model

A

geeft aan dat mensen hun zelfwaardering baseren op meningen en percepties van anderen. Voorspelt zo zelfwaardering voor specifieke domeinen (bv. door beoordeling van klasgenoten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

competentiemodel

A

zelfwaardering wordt verworven door prestaties in verschillende domeinen; zelfwaardering is dan gebaseerd op wat je zelf daadwerkelijk doet, en niet op de de manier waarop je dnekt dat anderen je zien.
self-efficacy (Bandura, 1977): ht geloof in je eigen competenties; het geloof in je iegen competenties; wat je zelf denkt dat je kunt, beïnvloedt je prestaties, maar wordt tegelijkertijd ook door je prestaties beïnvloed.-gaat ook uit van domeinspecifieke zelfwaardering; zelfwaardering in specifieke domeinen geeft dan weer wat de daadwerkelijke prestaties in die domeinen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zelfconcept

A

zelfpresentaties in de kindertijd zijn concreet en verwijzen naar kenmerken die direct te observeren zijn.
Later in de kindertijd ontwikkelen zich zelfrepresentaties; ze bestaan uit kenmerken die abstracter en niet direct meer te observeren zijn; deze kenmerken zijn vastgesteld op basis van kenmerken die wel direct te observeren zijn. (bv. een kind omschrijft zich met het abstracte kenmerk ‘ik ben slim,’wat hij vaststelt op basis van de concrete en te observeren kenmerken ik haal goede cijfers en werk snel.
In de adolescentie worden zelfpresentaties nog abstracter; deze geven dan de innerlijke ideeën, wensen, emoties en motieven van de adolescent weer (bv. aanvulling op het vorige voorbeeld: ik vind het belangrijk mij voor te bereiden op de toekomst door hard te werken.
Het zelfconcept van jonge kinderen is meestal geïdealiseerd; kinderen overschatten zichzelf, wat vooral voortkomt uit het onvermogen om realiteit en fantasie uit elkaar te houden. Bovendien passen kinderen nog geen sociale vergelijingen toe in de evaluatie van zichzelf.
Met de ontwikkeling van cognitieve perspectiefinname worden adolescenten gevoeliger voor meningen van anderen en hebben ze bovendien meer info waarop ze hun zelfconcept kunnenbaseren; niet alleen info over hoe ze zichzelf zien, maar ook info over hoe anderen hen zien en hoe goed anderen ergens in zijn.
Vooral in de vroege adolescnetie is de gevoeligheid voor invloed van leeftijdsgenoten groot; vnaf de leeftijd van ongeveer 14 jaar begint de weerstan tegen deze invloeden te groeien, en zijn adolescenten geleidelijk in staat op te komen waar zijzelf voor staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zelfwaardering

A

zelfwaardering ontwikkelt zich tijdens de adolescentie niet bij iedereen op dezelfde manier; factoren: persoonlijkheidsfactoren, zoals emotionele stabiliteit, extraversie, sonsciëntieusheid hebben gedrurende de ontwikkeling een positieve relatie met zelfwaardering; ook (timing van) de puberteit en daarin gerelateerde lichamelijke ontwikkeling kan een rol spelen. Sommige adolescenten houden een stabiel hoge of lage zelfwaardering, bij anderen is een daling in de zelfwaardering te zien; dit kan verklaard worden door de ontwikkeling van het zelfconcept die in dezelfde periode plaatsvindt; het zelfconcept wordt realistischer en meer gebaseerd op sociale vergelijkingen; dit kan goed leiden tot een daling in zelfwaardering (bv. als je inziet dat je niet zo’n goede rekenaar bent als je tijdens de kindertijd dacht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

onderwijs en zelfwaardering

A

positief verband 2kanten op. Betere prestaties leiden tot een hogere zelfwaardering, een hogere zelfwaardering leidt tot betere prestaties.
Het wisselen van school gaat vaak samen met een verlaging van zelfwaardering, vooral bij meisjes is de overgang naar de middelbare school een kwetsbare periode, veel veranderingen tegelijk).

17
Q

zelfwaardering gezin en leeftijdsgenoten

A

een positieve manier van opvoeden leidt ertoe dat adolescenten zichzelf meer waarderen en dat er een positieve sfeer is die stimuleert in ontwikkelingen nieuwe dingen laat leren.
Bemoeienis van ouders en het gebruiken van schuldgevoel om het gedrag te controleren leidt tot een lagere zelfwaardering.

18
Q

opvoedstijlen en zelfwaardering

A

De autoritatieve stijl waarbij ouders zowel warm en ondersteunend zijn als grenzen aangeven leidt tot de meeste positieve uitkomsten; dit kan samenhangen met het gebruik van inductieve discipline (ouders leggen bij onacceptabel gedrag uit waarom dat zo is en wat de alternatieven zijn; er worden zo leermogelijkheden gecrëerd waardoor de adolescent zich waardevol voelt, wat zijn zelfwaardering ook bevordert. Een betere relatie met ouders betekent ook een betere relatie met leeftijdsgenoten; als een ouder een adolescent accepteert, ziet hij zichzelf vaak ook positiever; adolescenten die beter over zichzelf denken, verwachten dat anderen ook beter over hen denken en zullen anderen anders benaderen.
Vooral vriendengroepen beïnvloeden zelfconcept en zelfwaardering; deze kunnen voorbeelden geven van type identiteiten die adolescenten kunnen gebruken om zichzelf mee te vergelijken om zo hun eigen identitieit vast te stellen. bevatten mn op de middelbare school ook een statuselement. Adolescenten die behoren tot een vriendengroep met een hogere sociale status hebben over het algemeen ook een hogere zelfwaardering.

19
Q

sekse en zelfwaardering

A

ontwikkeling lijkt stabieler bij jongens.
Vanaf de start van de puberteit neemt de zelfwaardering bij meisjes substantieel af; lichamelijke veranderingen kunnen bij meisjes tot een lagere zelfwaardering leiden omdat het een minder ‘ideaal’ lichaamsbeeld tot gevolg kan hebben. Voor jongens juist tot een hogere zelfwaardering omdat het een meer ‘ideaal’, mannelijker, lichaamsbeeld tot gevolg kan hebben.

20
Q

Sociaal economische factoren

A

vooral opleiding en beoep van ouders zijn belangrijk, meer nog dan inkomen van ouders; hogere zelfwaardering in verschillende leeftijdsgroepen in de adolescentie.

21
Q

culturele en etnische factoren en zelfwaardering

A

afrikaans-amerikaanse achtergrond hebben een hogere zelfwaardering dan westerse adolescenten. Miesjes hebben een positiever lichaamsbeeld.
Adolescenten uit meer individualistische mn westerse landen, hebben een hogere zelfwaardering dan adolescenten uit collectivistische landen bv Azië. In individualistische landen is het meer geaccepteerd om positieve dingen die over je gezegd worden te bevestigen en negatieve te verwerpen.

22
Q

maatschappelijke veranderingen

A

vooral het gebruik van internet blijkt samen te hangen met eenzaamheid, depressie en zelfwaardering; sociaal internet gebruik kan positieve effecten hebben.
Onderzoek naar het bloggedrag van meisjes van 17-21 jaar: jonge meisjes willen vooral geen verkeerde indruk maken; bij het ouder worden komt er meer openheid en spreken meisjes regelmatig over hun stemming en wordt er veel geklaagd over ouders, leraren en vriendjes; later wordt de toon zelfbewuster en schrijven de meisjes over hun persoonlijke voorkeuren; rond hun 20e minder vaak en over ambities op de lange termijn en maatschappelijke/politieke onderwerpen.

23
Q

negatieve gevolgen van een te lage zelfwaardering

A

er bestaat een verband tussen een lage zelfwaardering en het ontstaan van depressie in de vowassenheid.
Een adolescent met lage zelfwaardering bevestigt bijvoorbeeld dit negatieve beeld door bewust negatieve feedback van anderen op te zoeken, door sociale contacten te vermijden of door antisociaal gedrag te vetronen; ook kan iemand voortdurend zijn negtieve ideeen over zichzelf herkauwen. Ook een hoge zelfwaardering kan negatieve gevolgen hebben; kunnen agressief gedrag vertonen omdat ze kwetsbaarder zijn voor belediging.

24
Q

De ego- ontwikkelingstheorie van Loevinger (1979)

A

omvat een aantal kwaliteiten, die samen voor een sociaal referentiekader een soort bril zorgen waarmee iemand zichzelf , anderen en de relatie tussen zichzelf en anderen ziet. 1 kwaliteit van het ego is de stijl van interactie die iemand heeft, de manier waarop hij omgaat met anderen; dit zal samen met andere kwaliteiten beïnvloeden hoe je tegen jezelf en anderen aankijkt. De ontwikkeling van het ego vindt in 9 stadia in vaste volgorde plaats; individuele verschillen zitten in tempo en timing.
1
presociale en symbiotische stadium:
het ego ontstaat, iemand in dit stadia hecht zich sterk aan de moeder, daarbij wordt nog geen onderscheid tussen het zelf en de moeder gemaakt; eindigt ongeveer op het moment dat het kind leert praten.
2
impulsieve stadium;
impulsiviteit en afhankelijkheid staan centraal; impulsen volgen maar tegelijk afhankelijk van anderen en verwacht dat anderen aangeven wat wel en niet mag.
3
zelfbeschermende stadium
bang betrapt te worden en beschermen zichzelf; ze zijn maipulerend gebruiken anderen en leggen de schuld bij anderen.
4
conformistische stadium
proberen zich aan regels aan te passen, erbij te horen en sociaal geaccepteerd te worden; individuen zijn erg bezig met hoe ze overkomen op anderen.
5
zelfbewuste stadium
minder met anderen bezig maar meer met wat ze zelf vinden, ze laten daarbij verantwoordelijkheid en gerichtheid op lange termijn doelen en idealen zien
6
verantwoordelijke stadium
daarnaast nu ook respect voor autonomie zien en laten ze zien goed te kunnen omgaan met verschillende behoeften en verlangens.
7
individualistisch stadium
sterk gevoel van individualiteit en persoonlijke identiteit; meer inzicht in verschillende rollen die mensen aannmemen
8
autonome stadium
individuen hebben respect voor de behoeften die anderen aan autonomie hebben en laten bovendien een wat te sterk verantwoordelijkheidsgevoel voor zichzelf en anderen los.
9
geïntegreerde stadium
niet veel mensen komen in dit stadium; hierdoor is dit stadium vooral theoretisch; kan worden samengevoegd met het vorige stadium; individuen tolereren verschilen tussen mensen niet alleen, ze waarderen deze verschillen zelfs

De methode om individuen in stadia in te dleen is de zinnen aanvul lijst, ik vind leuk van mezelf dat …… regels zijn….. een goede aanvulling bij diagnostiek bijvoorbeeld als mensen problemen ervaren omdat ze in een ander stadia zitten dan hun leeftijdsgenoten.
Deze theorie biedt een goede manier om verschillen tussen mensen te beschrijven.

25
de identiteitstheorie van Erikson
ego- identity (identiteit) verwijst naar samenhangende waarden, doelen, en ideeën die weergeven wie jij bent. De theoretische ideeën van Erikson over identiteit zijn door Marcia uitgewerkt en empirisch geoerationaliseerd; dit heeft geleid tot het invloedrijke Identiteit Status Paradigma
26
identiteitsbepaling van Marcia (1966)
Marcia geeft net als Erikson aan, dat het vormen van een identiteit een psychosocilae taak is die in de adolescentie en vroege volwassenheid volbracht moet worden. Identiteit geeft weer wie je bent, doordat in je identiteit je motieven, vaardigheden, ideeën en individuele geschiedenis samengebracht zijn. Het vormen van een identitieit betekent dat er bindingen aangegaan moeten worden door de adolescent, op verschillende gebieden zoals school of beroepskeuze en ideologie. Daarvoor moeten eerst verschillende keuzemogelijkheden uitgeprobeerd worden, door middel van exploraties. Aan de hand van 2 dimensies bindingen en exploratie worden 4 stijlen onderscheiden hoe adolescenten met identiteitskwesties omgaan. KRITIEK; het identiteit status paradigma besteedst niet genoeg aandacht aan de context waarin de ontwikkeling van de identiteit plaatsvindt, en aan processen die hierbij een rol spelen; suggereert dat id ontwikeling vooral intern verloopt binnen een kind of adolescent, zonder dat factoren uit de context de ontwikkeling positief of negatief kunnen beïnvloeden. Marci doet hiermee geen recht aan de oorspronkelijke theorie van Erikson, die wel de context om de adolescent heen benadrukt. volgens Erikson wordt id ontwikkeling beïnvloed door de mensen in de omgeving van de adolescent, de religieuze context en de gemeenschapscontext
27
Identiteitsstatusstijlen (Marcia)
1 identity achievement status: een identiteit is bereikt; de adolescent heeft een periode gehad met exploraties (een crisis) en is daarna bindingen aangegaan bv studiekeuze. 2 foreclosure status: de identiteitsontwikkeling is voortijdig/te vroeg afgesloten; de adolescent is wel bindingen aangegaan, maar hier is geen periode van exploratie aan vooraf gegeaan; de bindingen zijn niet het resultaat van feen weloverwogen keuzeproces, maar bv. eerder het resultaat van de wens van de ouders. 3 moratorium status: het bereiken van een volwassen identiteit is nog uitgesteld; de adolescent is op dit moment aan het worstelen met identiteitskwesties en aan het exploreren; bindingen kunnen wel aanwezig zijn, maar zijn nog vaag. 4 identity diffusion status: er is nog verwarring over de identiteit; de adolescent kan al dan niet een periode van exploratie gehad hebben, maar is nog geen bindingen aangegaan; hij heeft op gebieden als studie en beroepskeuze en ideologie nog geen richting bepaald.
28
aanvullende id ontwikkelingstheorieën
*meeus 1996 onderscheidt 2 soorten exploratie: in de breedte (marcia's oorspronkelijke opvatting van exploratie, deze gaat vooraf aan het maken van bindingen en zorgt er ook voor dat die bindingen gemaakt kunnen worden) en exploratie in de diepte (waarbij bindingen die al aangegaan zijn ,verder uitgezocht worden. *contextueel ontwikkelingsmodel (Luycxk, 2006) er zijn 2 cycli in de ontwikkeling van de identiteit; in beide cycli komen verschillende processen van exploratie en binding voor; in de eerste cyclus (formatie van bindingen) komen exploratie in de diepte en het aangaan van bindingen voor, deze cyclus volgt Marcia; in de tweede cyclus (evaluatie van bindingen) komen exploratie in de breedte en identificatie met bindingen voor. In veel onderzoeken wordt tegenwoordig gebruik gemaakt van deze uitgebreide opvattingen van exploratie en binding, al dan niet in verband met identiteitsstatussen.
29
ontwikkeling van identiteitsvorming
identity achievement status (Marcia, 1980) een meer volwassen identiteit; de ontwikkeling hiernaar vindt in de adolescentie plaats; dit is een ontwikkeling van diffusion status naar achievement status. De volwassen id is flexibel en kan nog steeds veranderen door van alles. soms kan er door bijv trauma ook een regressieve ontwikkeling plaatsvinden of iemand haalt de status niet door persoonlijkheidstrekken/ contextuele factoren. Bijv neuroticisme of familieomstandigheden.
30
ontwikkeling van identiteit en contextfacxtoren
-onderwijs; adolescenten met een sterke etnische id presteren beter op school, bij meisjes relatie tussen ll id (studie en beroepsplannen en zekerheid) en hun prestaties op school -familie en leeftiujdsgenoten kunnen exploratie (vaders)en bindingen (moeders) ondersteunen. Broers en zussen leren ook gedrag van elkaar mn bij dezelfde sekse. -sekse meisjes lopen iets voor op jongens in globale id ontwikkeling maar over het algemeen weinig verschillen. -SES armoede heeft invloed minder mogelijkheden tot exploratie, lagere verwachtingen en ambities, stressvolle familiecontext met bv veel conflict. Stigma negatieve feedback ook op school. -culturele context adolescenten die meer betrokken zijn bij gestructureerde (religieuze ) gemeenschappen ervaren hun id vaak als meer volwassen stimuleert exploraties en bindingen (sociale contacten, normen waarden) meer achievement status verlaging diffusion status. religieuze betrokkenheid gaat samen met een verlaging in diffusion en moratorium stsatus en verhoging in foreclosure status. !!! gaat niet samen met hogere achievement status stimuleert bindingen maar geen exploraties. -etnische context marokkaans en Turks nederlandse adolescenten exploreren meer mbt hun etnische identiteit geschiedenis en tradities gehechtheid en trots. -maatschappelijke veranderingen een volwassen en goed ontwikkelde id is belangrijk om goed te kunnen functioneren in de maatschappij Erikson, sociale media en lange studies ontluikende volwassenheid nieuwe ontwikkelingsfase daarin zitten nu de identiiteitskwesties ipv in de adolescentie. Daardoor later of niet volwassenheid bereikt.
31
identiteitsstoornis
een adolescent met een id stoornis of probleem ervaart langdurig erg veel onzekerheid ovr kwesties die aan id gerelateerd zijn, zoals beroepskeuze, vriendschappen, seksuele orientatie en reli gieuze identificatie. bij jongere en oudere adolescenten vrouwen externaliserend en jongens internaliserend, wsl ander temperament (verlegen, teruggetrokken en angstig)dan de andere jongens daardoor identiteitsprobleem geen spiegel.