H14: Mentale stoornissen, kindertijd, middelen, psychose, stemmings, angst, somatoforme, dissociatieve stoornissen + prevalentie. Flashcards

0
Q

Wat is psychopathologie?

A

Het deel van de wetenschap dat zich bezighoudt met de aard, de totstandkoming en de mogelijke behandeling en preventie van mentale stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Wat is een mentale stoornis?

A

Dit is een patroon van gedachten, gevoelens en gedrag dat leidt tot persoonlijk lijden en een significante daling in het sociale en arbeidsgerelateerde functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Van welke drie criteria maakt met gebruik om te bepalen of iemand een stoornis vertoont?

A
  1. Statistisch criterium
  2. Sociale criterium
  3. Persoonlijk criterium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het statistisch criterium?

A

Volgens het statistisch criterium wordt iemand als abnormaal beschouwd wanneer hij lager scoort dan twee standaarddeviaties onder het gemiddelde of hoger dan twee standaarddeviaties boven het gemiddelde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het sociale criterium?

A

Volgens het sociale criterium staat abnormaal gedrag gelijk met gedrag wat afwijkt van een maatschappelijke norm
Is cultuurafhankelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het persoonlijk criterium?

A

We spreken van abnormaliteit volgens een persoonlijk criterium wanneer een persoon chronisch lijdt of wanneer een gedrag door de persoon zelf als nutteloos of zelfs schadelijk ervaren wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het biologisch perspectief bij mentale stoornissen?

A

Volgens het biologisch perspectief zijn lichamelijke disfuncties de oorsprong van mentale stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het psychologische perspectief bij mentale stoornissen?

A

Volgens het psychologisch perspectief vindt abnormaal gedrag zijn oorsprong in de mentale processen die ten grondslag liggen aan het gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het sociale perspectief bij mentale stoornissen?

A

Het sociale perspectief stelt in zijn meest extreme vorm dat abnormaal gedrag niets anders is dan gedrag dat zich niet houdt aan de regels en de criteria van de maatschappij en daarom als abnormaal bestempeld wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is tegenwoordig het algemeen denkkader voor mentale stoornissen?

A

Het diathese-stress-model

Hierin worden de biologische, psychische en sociale factoren samengebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het diathese-stress-model?

A

De kans dat iemand een mentale stoornis vertoont wordt bepaald door de kwetsbaarheid van de persoon en de mate van stress in de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekent diathese?

A

Kwetsbaarheid voor het krijgen van een bepaalde ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wie was Charcot?

A

franse arts eind 19e eeuw die aantoonde dat de lichamelijke symptomen bij hysterie een psychische oorsprong hebben

Had Freud als leerling die dit inzicht veralgemeende tot alle mentale stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke studie voerde Rosenhan uit in 1973?

A

On being sane in insane places

Onderzocht of de diagnose bij de patiënt hoorde of gemaakt werd door de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer werd de DSM voor het eerst gepubliceerd?

A

1952

Diagnostic and statistic manual of mental disorders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is interbeoordelaarsbetrouwbaarheid?

A

Het feit dat verschillende beoordelaars via de DSM tot dezelfde diagnose komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is DSM as 1?

A

Geeft aan welke klinische stoornis het normale leven verstoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is DSM as 2?

A

Beschrijft stabiele, rigide interactiepatronen die het leven en de sociale interacties van een persoon belasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is DSM as 3?

A

Bevat lichamelijke symptomen en klachten die een invloed kunnen hebben op de mentale toestand van de beoordeelde persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is DSM as 4?

A

Handelt over psychosociale en omgevingsgerelateerde stressfactoren in het afgelopen jaar en wordt op een 6 punten schaal gescoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Was is DSM as 5?

A

Geeft een algemene beoordeling van het functioneren van het invididu op het moment van afname en gedurende het voorbije jaar
Wordt gescoord op een 100 punten GAF schaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een GAF schaal?

A

Global assessment of functioning
Heeft 100 punten
1 = volledig inadequaat functioneren
100 = superieur functioneren

Veel mentale stoornissen worden voorafgegaan door een geleidelijke afname in het functioneringsniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de belangrijkste vier kritieken op de DSM?

A
  1. Benadert stoornissen vanuit medisch model
  2. Onderscheid as 1 en 2 niet duidelijk
  3. Geen inzicht in oorzaak en samenhang van symptomen
  4. Het is een typologie, mensen worden in hokjes ondergebracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke vier kenmerken vormen de kern van het syndroom autisme volgens DSM 4?

A
  1. Problemen met sociale interactie
  2. Problemen met communicatie en taal
  3. Ontbreken van symbolisch spel
  4. Behoeft aan structuur, herhaling en vaste ritmen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Vanaf welke leeftijd is autisme al betrouwbaar vast te stellen?

A

Vanaf anderhalf jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is een theory of mind?

A

Het menselijk vermogen om zich een beeld te vormen van het perspectief van de ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is PDDnos?

A

Pervasive developmental disorder not otherwise specified

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het syndroom van Asperger?

A

De diagnose wordt gegeven bij normaal of hoogbegaafde kinderen met autistische symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn kenmerken van het syndroom van Asperger?

A

Houterigheid
Slordig kleden en eten
Extreme feitenkennis over een duidelijk omschreven onderwerp
Communicatie vertoont eigenaardige kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is een aan een middel gebonden stoornis?

A

Wanneer een persoon een psychoactief middel gebruikt waaronder de eigen gezondheid, de sociale relaties en/of het werk beginnen te lijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is volgens DSM misbruik van een middel?

A

Misbruik is een patroon van onaangepast gebruik dat significante beperkingen veroorzaakt

31
Q

Wat is volgens DSM afhankelijkheid van een middel?

A

Misbruik dat gepaard gaat met minstens drie van deze kenmerken:
Tollerantie
Ontwenningsverschijnselen
Langer gebruik dan het plan was
Moeite om gebruik in de hand te houden
Veel tijd besteden om aan het middel te komen
Voortzetten ondanks problemen

32
Q

Op welke leeftijd manifesteren symptomen van schizofrenie zich voor het eerst bij mannen en bij vrouwen?

A

Mannen: 15 tot 25 jaar
Vrouwen: 25 tot 35 jaar

33
Q

Welke minstens 2 symptomen moeten in ieder geval een maand voor een belangrijk gedeelte van de tijd aanwezig zijn wil DSM spreken van schizofrenie?

A
Wanen
Hallucinaties
Onsamenhangende spraak
Ernstig chaotisch of katatoon gedrag
Vervlakking van affect, armoede van spraak en gedachten, of apathie
34
Q

Wat zijn hallucinaties?

A

Hallucinaties zijn perceptuele ervaringen zonder bijbehorende fysische stimulus

35
Q

Wat is de klassieke dopaminehypothese?

A

Dat schizofreniepatiënten lijden aan te hoge concentraties dopamine in hun hersenen of aan een extreme gevoelingheid voor dopamine

(dit gaat met name op voor de positieve symptomen)

36
Q

Wat is de nieuwe theorie over de oorzaak van schizofrenie?

A

Dat er een complexe ontregeling bestaat voor de dopaminesystemen in plaats van een simpele overgevoeligheid

37
Q

Bij wat voor gezinnen komt een problematische expressed emotion vaak voor?

A

Wanneer de leden van een gezin erg op elkaar betrokken zijn en overbezorgd, maar tegelijkertijd ook hyperkritisch en wrokkig

38
Q

Wat is een stemming?

A

Een emotionele toestand die tamelijk lang duurt, meestal minder intens is dan een emotie en niet gericht op een bepaalde stimulus

39
Q

Wat is een stemmingsstoornis?

A

Een stemmingsstoornis is een ernstige verstoring in de stemming die leidt tot een buitensporige neerslachtigheid of opgetogenheid

40
Q

Welke twee stemminsstoornissen worden onderscheiden?

A

Bipolaire

Depressieve

41
Q

Hoe definieert DSM een depressieve stoornis?

Ook de samenvatting meenemen

A

(vijf symptomen voor 2 weken waarvan 1 of 2 aanwezig moet zijn)

Depressieve stemming
Vermindering van interesse
Gewichtsverandering
Verandering slaappatroon
Gevoelens van waardeloosheid
Verminderd vermogen om na te denken, concentratie
Gedachten aan dood of suïcide
42
Q

Welke biochemische mechanismen zijn verlaagt bij depressieve patiënten?

A

Op serotonine gebaseerde hersensystemen

Op noradrenaline gebaseerde hersensystemen

43
Q

Waar deed Martin Seligman onderzoek naar?

A

Aangeleerde hulpeloosheid

44
Q

Tot welke drie tekorten leidt aangeleerde hulpeloosheid?

Martin Seligman

A
Motivationele deficits
(doet geen poging de situatie te veranderen)
Cognitieve deficits
(negatieve gedachten blokkeren een oplossing)
Emotionele deficits
(men wordt passief en neerslachtig)
45
Q

Welke causale attributies maken mensen om een vervelende situatie te verklaren?

Martin Seligman

A

Intern/ extern
(ligt het aan mijzelf of aan iets/ iemand anders)

Globaal/ specifiek
(Dit is altijd zo of dit is enkel in deze situatie)

Stabiel/ veranderbaar
(Dit zal altijd zo blijven of dit is veranderbaar)

46
Q

Welke attributie verhoogt de kans op een depressie?

A

Intern/ globaal/ stabiel

Omdat men dan een vervelende situatie aan een blijvende negatieve karaktertrek toeschrijft

47
Q

Wat is een angststoornis?

A

Deze bestaat uit een ernstige en aanhoudende vorm van angst zonder een realistische aanleiding. De betrokkene beseft het irreële karakter van de aandoening en lijdt eronder, de stoornis interfereert met het functioneren

48
Q

Wat is een angststoornis?

A

Deze bestaat uit een ernstige en aanhoudende vorm van angst zonder een realistische aanleiding. De betrokkene beseft het irreële karakter van de aandoening en lijdt eronder, de stoornis interfereert met het functioneren

49
Q

Wat is een specifieke fobie?

A

Dit zijn intense angstreacties op voorwerpen of activiteiten waarvan het gevaar niet in verhouding staat tot de hevigheid van de reactie

Men is geneigd te vluchten of te vermijden

50
Q

Wat is een sociale fobie?

A

Dit is een algemene angst om negatief beoordeeld te worden en in verlegenheid gebracht te worden in een veelheid aan sociale situaties

51
Q

Wat is een veralgemeende angststoornis?

A

Deze wordt gekarakteriseerd door een overmatige chronische bezorgdheid over een hele reeks van gebeurtenissen en activiteiten

(niet gericht op een voorwerp of specifieke situatie)

52
Q

Wat is een paniekstoornis?

A

Deze bestaat uit het krijgen van onverwachte paniekaanvallen zonder een aanwijsbare oorzaak

DSM
De betrokkene moet in een maand meerdere aanvallen hebben gehad en zich zorgen maken over een nieuwe aanval

53
Q

Wat is een compulsieve/ obsessieve stoornis?

A

Deze wordt gekenmerkt door het voorkomen van terugkerende, ongewilde en opdringerige dwanggedachten of dwangbeelden die gepaard gaan met dwanghandelingen

Dwanghandelingen worden uitgevoerd om de gevreesde situatie te voorkomen

54
Q

Waardoor worden dwanghandelingen hoogstwaarschijnlijk in stand gehouden?

A

Door negatieve bekrachtiging

Het gevreesde onheil blijft uit nadat men de dwanghandeling vertoond heeft

55
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van OCS?

A
  1. Ontregeling hersencircuit verantwoordelijk voor de uitvoering van primitieve gedragspatronen
  2. Lichte geheugenproblemen
  3. Extra belang wat aan de obsessie gehecht wordt
56
Q

Wat zijn somatoforme stoornissen?

A

Dit is een groep van aandoeningen waarbij lichamelijke klachten en handicaps ervaren worden zonder aanwijsbare lichamelijke oorzaak

Essentieel hierbij is dat de persoon de symptomen niet veinst

57
Q

Wat is somatisering?

A

De uiting van psychische problemen via lichamelijke klachtlen

58
Q

Welke somatoforme stoornissen zijn er?

A

Conversie

Hypochondrie

Ongedifferentieerde somatoforme stoornis

59
Q

Wat is conversie?

A

Dit is een stoornis waarbij een sensorische of motorische functie volledig wegvalt

Dit werd vroeger hysterie genoemd

60
Q

Wat is hypochondrie?

A

Dit is de vrees om een ernstige ziekte te hebben gebaseerd op misinterpretatie van lichamelijke symptomen
Minstens 6 maanden
Houdt aan ondanks adequaat medisch onderzoek en geruststelling
Veroorzaakt lijden of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren

61
Q

Wat is een ongedifferentieerde somatoforme stoornis?

A

Hier is sprake van lichamelijke klachten, die vooral gaan over vermoeidheid, duizeligheid, verlies van eetlust of maag/ darm problemen zonder dat een lichamelijke toestand dit kan verklaren

Vb. is CVS (ME)

62
Q

Wat zijn dissociatieve stoornissen?

A

Hierbij komt een verstoring voor in het identiteitsgevoel van de persoon

63
Q

Wat is psychogeen?

A

Door de geest veroorzaakt

64
Q

Wat is dissociatieve amnesie?

A

Onvermogen om belangrijke persoonlijke informatie te herinneren als gevolg van een traumatische of stresserende ervaring

Amnesie is psychogeen

65
Q

Welke vier types van dissociatieve amnesie zijn er?

A

Gelokaliseerd
(amnesie uit bepaalde periode)

Selectief
(vergeet sommige dingen, niet alles)

Veralgemeend
(vergeet de volledige levensgeschiedenis)

Continu
(geen herinnering tot bepaald punt in verleden)

66
Q

Wat is een dissociatieve fugue?

A

De persoon vergeet niet alleen (een deel) van de identiteit maar trekt ook weg uit de vertrouwde omgeving en neemt een nieuwe identiteit aan

67
Q

Wat is een dissociatieve identiteitsstoornis?

A

Hier ontstaat een dissociatie tussen twee of meer persoonlijkheden, die op belangrijke trekken van elkaar verschillen en elkaar afwisselen

68
Q

Wat is epidemiologie?

A

Dit is de wetenschappelijke studie van het vóórkomen en de verspreiding van ziekten onder de bevolking

69
Q

Welke vragen zijn belangrijk voordat wij conclusies trekken over epidemiologisch gepubliceerde cijfers?

A
  1. Welke definitie van de stoornis wordt gehanteerd?
  2. Gaat het om incidentie of prevalentie?
  3. Over welke periode werd de prevalentie/ incidentie berekend?
70
Q

Wat is incidentie?

A

Hoeveel procent nieuwe ziekte gevallen zijn er in de bevolking?

71
Q

Wat is prevalentie?

A

Hoeveel procent ziekte gevallen zijn er in de bevolking?

72
Q

Wat is comorbiditeit?

A

Dit is het feit dat mensen aan meer dan 1 stoornis tegelijk kunnen lijden

73
Q

Wat is het NEMISIS- project?

A

Netherlands mental health survey and incidence study

Begon in 1994

Bracht voor het eerst de geestelijke gezondheid van Nederland in kaart

In opdracht van de WHO

74
Q

Wat is een stereotype

bij psychiatrische ziekten

A

Dit is een verzameling van overwegend negatieve, vaststaande, simplistische en overdreven gegeneraliseerde opvattingen over een groep van mensen

75
Q

Wat is stigmatisatie?

bij mentale stoornissen

A

Dit verwijst naar het aanbrengen van een schandvlek op iemands reputatie
Bestaat uit 2 elementen:
1. extern stigma: onfaire behandeling die men van anderen krijgt
2. intern stigma: schaamte en de verwachting van discriminatie die men voelt