H1.8-H1.21 Flashcards
(57 cards)
1
Q
la nazionalità
A
de nationaliteit
2
Q
i Paesi Bassi
A
Nederland
3
Q
il Belgio
A
België
4
Q
la Germania
A
Duitsland
5
Q
tedesco
A
Duits
6
Q
l’Austria
A
Oostenrijk
7
Q
austriaco
A
Oostenrijks
8
Q
la Russia
A
Rusland
9
Q
russo
A
Russisch
10
Q
l’Italia
A
Italië
11
Q
italiano
A
Italiaans
12
Q
la Turchia
A
Turkije
13
Q
turco
A
Turks
14
Q
la Spagna
A
Spanje
15
Q
la Francia
A
Frankrijk
16
Q
la Svizzera
A
Zwitserland
17
Q
giapponese
A
Japans
18
Q
inglese
A
Engels
19
Q
americano
A
Amerikaans
20
Q
brasiliano
A
Braziliaans
21
Q
Attenzione!
A
Let op!
22
Q
l’età
A
de leeftijd
23
Q
presentare gli altri
A
de anderen voorstellen
24
Q
presentare
A
voorstellen
25
la Norvegia
Noorwegen
26
divorziato
gescheiden
27
la Gran Bretagna
Groot-Britannië
28
separato
gescheiden
29
questo
deze
30
ha 30 anni
hij is 30 jaar
31
ha
hij heeft
32
norvegese
Noors
33
Come stai?
Hoe gaat het met je?
34
Bene, grazie.
Goed, bedankt.
35
bene
goed
36
grazie
bedankt
37
Anch'io sto bene
Met mij gaat het ook goed.
38
signor Poli
meneer Poli
39
Come sta?
Hoe gaat het met u?
40
Non c'è male.
Niet slecht.
41
abbastanza bene
redelijk goed
42
Come va?
Hoe gaat het?
43
oggi
vandaag
44
non troppo bene
niet zo goed
45
troppo
te veel
46
il mal di testa
de hoofdpijn
47
mi dispiace
het spijt me
48
così così
zo zo
49
avere
hebben
50
stare
zijn
51
l'alfabeto
het alfabet
52
Torino
Turijn
53
Firenze
Florence
54
Roma
Rome
55
Napoli
Napels
56
Genova
Genua
57
Venezia
Venetië