H2 Nl-fr Flashcards
(60 cards)
1
Q
Trots op
A
Fier de
2
Q
Geen enkele
A
Aucun
3
Q
Slechts
A
Ne … que
4
Q
De boterham
A
La tartine
5
Q
De fles
A
La bouteille
6
Q
De kunst
A
L’art - m
7
Q
Koken
A
Faire la cuisine
8
Q
De hand schudden
A
Serrer la main
9
Q
Het fietspad
A
La piste cyclable
10
Q
Het bord
A
V - L’assiette
11
Q
De melk
A
Le lait
12
Q
De boter
A
Le beurre
13
Q
In vergelijking met
A
En comparaison avec
14
Q
Het voorgerecht
A
L’entrée - v
15
Q
De baas
A
Le patron
16
Q
Geweldig
A
Excellent
17
Q
De wijn
A
Le vin
18
Q
De lunch
A
Le déjeuner
18
Q
Nieuwjaar
A
Le nouvel an
19
Q
Het ontbijt
A
Le petit déjeuner
20
Q
Waarderen
A
Apprécier
21
Q
De kom
A
Le bol
22
Q
Sinds
A
Ca fait (+tijd) “ding onder c”
24
Q
Gaan, verlopen
A
Se passer
25
Het stokbrood
La baguette
26
Oud
Ancien
27
Gastvrij
Accueillant
28
Kussen, omhelzen
Embrasser
30
De ontbijtgranen
Les céréales - v mv
31
Vies, smerig
Dégoûtant
32
Het landschap
Le paysage
33
Het platteland
La campagne
33
Raden
Deviner
36
De jam
La confiture
37
Van oorsprong
D'origine
38
Nieuwsgierig
Curieux
39
Druk
Animé
40
Het misverstand
Le malentendu
41
De verjaardag
L'anniversaire - m
42
Veroorzaken
Causer
43
Denken, geloven
Croire
43
De bloem
La fleur
43
Die dag
Ce jour-là
44
De koning
Le roi
45
Het jaar
L'année - v
46
Het gerecht, de schotel
Le plat
47
Vrolijk
Gai
48
Uitnodigen
Inviter
49
De regio
La région
49
Pasen (hoofdletter!!)
Pâques (hoofdletter!!)
51
De buurman, de buurvrouw
Le voisin, la voisine
52
De traditie
La tradition
52
Verrassen
Surprendre
54
Verbaasd
Étonné
55
Het vuurwerk
Le feu d'artifice
56
Vieren
Célébrer
57
Wensen, willen
Souhaiter
58
Kerst
Noël (hoofdletter!)
59
De koningin
La reine
60
Sturen
Envoyer
