Brainscape's Knowledge GenomeTM

Browse over 1 million classes created by top students, professors, publishers, and experts.


See full index

H2E > H2E Duits hfst 2 > Flashcards

H2E Duits hfst 2 Flashcards

1
Q

bekommen

A

krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

brauchen

A

nodig hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

heute

A

vandaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

keine Ahnung

A

geen (flauw) idee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

nur

A

maar, slechts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

reichen

A

genoeg zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

die Schulsachen

A

de schoolspullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sogar

A

zelfs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

das Taschengeld

A

het zakgeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

die Woche

A

de week

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

das Angebot

A

de aanbieding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

fast

A

bijna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gefallen

A

bevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

das Geschäft

A

de winkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

der Laden

A

de winkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

die Lieblingsfarbe

A

de lievelingskleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

der Rabatt

A

de korting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

sofort

A

meteen, direct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

teuer

A

duur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wählen

A

kiezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

rood

A

rot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

blauw

A

blau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wit

A

weiß

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

zwart

A

schwarz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

de broek

A

die Hose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

de jas

A

die Jacke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

de trui

A

der Pullover

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

de jurk

A

das Kleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

de rok

A

der Rock

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

het overhemd

A

das Hemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

de schoen

A

der Schuh

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

de bloes

A

die Bluse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Kan ik je/u helpen?

A

Kann ich dir/Ihnen helfen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Ja, graag. Ik zoek een nieuwe spijkerbroek.

A

Ja, bitte. Ich suche eine neue Jeans.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Nee, bedankt. Ik kijk alleen even rond.

A

Nein, danke. Ich sehe mich nur um.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe vind je deze broek?

A

Wie findest du diese Hose?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Ik vind de broek leuk / goedkoop / duur.

A

Ich find die Hose toll / billig / teuer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Ik vind de kleur (niet zo) mooi.

A

Ich finde dier Farbe (nicht so) schön.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Kan ik het T-shirt even passen?

A

Kann ich das T-Shirt mal anprobieren?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Maar natuurlijk! Daar zijn de pashokjes.

A

Aber natürlich! Dort sind de Umkleidekabinen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Heeft u het overhemd een maatje groter / kleiner?

A

Haben Sie das Hemd eine Große größer / kleiner?

42
Q

Ik ga even kijken. Nee, het overhemd is er alleen nog in maat M.

A

Ich schaue mal nach. Nein, das Hemd gibt es nur noch in Größe M.

43
Q

Heeft u / Zijn deze schoenen er nog in maat 42?

A

Haben Sie / Gibt es diese Schuhne noch in Größe 42?

44
Q

Momentje, alstublieft. Ik ga even kijken.

A

Moment, bitte. Ich schaue mal nach.

45
Q

Nee, die zijn helaas uitverkocht.

A

Nein, die sind leider ausverkauft.

46
Q

Nee, helaas alleen maar in het blauw.

A

Nein, leider nur noch in Blau.

47
Q

Hoe zit de jas?

A

Wie passt die Jacke?

48
Q

De jas zit heel goed.

A

Die Jacke passt sehr gut.

49
Q

Ik geloof dat de jas een beetje grap / te groot / te kort is.

A

Ich glaube, dass die Jacke ein bisschen zu eng / zu groß / zu kurz ist.

50
Q

Kan ik de laarzen ruilen?

A

Kann ich die Stiefel umtauschen?

51
Q

Ja, maar alleen met de kassabon.

A

Ja, aber nur mit dem Kassenzettel.

52
Q

Nee, want de laarzen zijn in de aanbieding.

A

Nein, denn die Stiefel sind im Angebot.

53
Q

Kan ik pinnen?

A

Kann ich mit Karte zahlen?

54
Q

Ja, natuurlijk! Daar is de kassa.

A

Ja, natürlich! Dort ist die Kasse.

55
Q

Nee, u kunt alleen contant betalen.

A

Nein, Sie können nur bar zahlen.

56
Q

ausgeben für

A

uitgeven aan

57
Q

außerdem

A

bovendien

58
Q

bisher

A

tot nu toe

59
Q

denn

A

want

60
Q

deswegen

A

daarom

61
Q

die Klamotten

A

de kleren

62
Q

manchmal

A

soms

63
Q

die Markenkleidung

A

de merkkleding

64
Q

nennen

A

noemen

65
Q

trotzdem

A

toch

66
Q

bunt

A

bont

67
Q

erzählen

A

vertellen

68
Q

jeden Monat

A

elke maand

69
Q

das Konto

A

de bankrekening

70
Q

meisten

A

meestal

71
Q

toll

A

super

72
Q

übrigens

A

trouwens, overigens

73
Q

umtauschen

A

ruilen

74
Q

unbedingt

A

zeker, echt

75
Q

die Zeitschrift

A

het tijdschrift

76
Q

maandag

A

der Montag

77
Q

dinsdag

A

der Dienstag

78
Q

woensdag

A

der Mittwoch

79
Q

donderdag

A

der Donnerstag

80
Q

vrijdag

A

der Freitag

81
Q

zaterdag

A

der Samstag

82
Q

zondag

A

Sonntag

83
Q

het weekeinde

A

das Wochenende

84
Q

zaterdagavond

A

der Samstagabend

85
Q

zondagmorgen

A

der Sonntagmorgen

86
Q

Op vrijdag vier ik mijn verjaardag.

A

Am Freitag feiere ich meinen Geburtstag.

87
Q

Ik wil je graag voor mijn feestje uitnodigen.

A

Ich möchte dich zu meiner Party einlanden.

88
Q

Het feest begint om 20 uur

A

Die Party beginnt um 20 uhr.

89
Q

Ik geef op zater een oud-en-nieuwfeest.

A

Ich gebe am Samstag eine Silvesterparty.

90
Q

Geef alsjeblieft aan mij door of je kunt komen. / Laat me alsjeblieft weten of je kunt komen.

A

Sag mir bitte Bescheid, ob du kommen kannst.

91
Q

Kun je cola en chips meenemen?

A

Kannst du Cola und Chips mitbringen?

92
Q

Ik kijk ernaar uit je te zien.

A

Ich freue mich, wenn du kommst.

93
Q

Bedankt voor de uitnodiging.

A

Danke für de Einladung.

94
Q

Ik kom graag.

A

Ich komme gern.

95
Q

Ik heb helaas geen tijd.

A

Ich habe leider keine Zeit.

96
Q

Het spijt me, maar ik kan helaas niet komen.

A

Es tut mir leid, aber ich kann leider nicht kommen.

97
Q

Van harte gefeliciteerd met je verjaardag / met je baby / met de geboorte!

A

Herzlichen Glückwunsch zum Geburtstat / zum Baby / zur Geburt.

98
Q

Het beste met jullie huwelijk!

A

Alles Gute zu eurer Hochzeit!

99
Q

Prettig kerstdagen!

A

Frohe Weihnachten!

100
Q

Vrolijk Suikerfeest / Pasen!

A

Frohes Zuckerfest! / Frohe Ostern!

101
Q

Een gelukkig nieuwejaar!

A

Ein frohes neues Jahr!

102
Q

Veel succes! / Veel plezier!

A

Viel Erfolg! / Viel Spaß!

H2E (17 decks)

Brainscape helps you reach your goals faster, through stronger study habits.
© 2024 Bold Learning Solutions. Terms and Conditions