H3 Flashcards
1
Q
Aangeven
A
Laten zien
2
Q
Aanvaarden
A
Accepteren
3
Q
Achten
A
Beschouwen als
4
Q
Achter halen
A
Opsporen
5
Q
Beïnvloeden
A
Beïnvloeden
6
Q
Bevatten
A
Inhouden
7
Q
Inhouden
A
Betekenen
8
Q
Interpreteren
A
Uitleggen
9
Q
Nagaan
A
Controleren
10
Q
Opheffen
A
Devenitief sluiten
11
Q
Toelichten
A
Verder uitleggen
12
Q
Vastleggen
A
Opschrijven
13
Q
Verklaren
A
Duidelijk maken
14
Q
Verrichtten
A
Doen
15
Q
Vervangen
A
De plaats laten innemen
16
Q
Afhankelijk zijn van
A
Door iets bepaald worden
17
Q
Bestemt zijn voor
A
Bedoeld zijn voor
18
Q
Betrekking hebben op
A
Gaan over
19
Q
Gebrek hebben aan
A
Tekort hebben aan
20
Q
Spraken zijn van
A
Het geval zijn/er zijn
21
Q
Ten koste gaan van
A
Opofferen
22
Q
Voorzien zijn van
A
Hebben