h3 Flashcards
(160 cards)
1
Q
le pantalon
A
de broek
2
Q
la jupe
A
de rok
2
Q
la robe
A
de jurk
3
Q
les chaussures v mv
A
de schoenen
4
Q
l’anniversaire
A
de verjaardag
4
Q
le pull
A
de trui
4
Q
branché(e)
A
hip, in de mode
5
Q
de taille
A
de kledingmaat
5
Q
le marché
A
de markt
6
Q
essayer
A
passen, proberen
6
Q
sportif, sportive
A
sportief
7
Q
hésiter
A
twijfelen
7
Q
le vêtement
A
het kledingstuk
7
Q
vraiment
A
echt, werkelijk
8
Q
un peu
A
een beetje
8
Q
d’abord
A
eerst
9
Q
le sac
A
de tas
9
Q
viens!
A
kom!
9
Q
moche
A
lelijk
10
Q
utile
A
nuttig
10
Q
drôle
A
grappig
10
Q
les baskets v mv
A
de sportschoenen
10
Q
les bottes v mv
A
de laarzen
10
Q
ensuite
A
daarna
11
prendre rendez-vous
afspreken
11
nécessaire
noodzakelijk
11
dépenser
uitgeven
11
faire du shopping
shoppen, winkelen
11
les lunnetes de soleil v mv
de zonnebril
11
le T-shirt
het T-shirt
12
l'argent(de poche) m
het (zak)geld
12
assez
nogal, genoeg
12
avoir besoin de
nodig hebben
12
on y va!
laten we gaan!
12
le magasin
de winkel
13
tout de suite
direct, meteen
13
la semaine
de week
13
la chose
het ding
13
rigolo, rigolotte
lollig
13
mettre
aantrekken, aandoen
13
presque
bijna
13
souvent
vaak
13
écoute!
luister!
13
expliquer
uitleggen
14
c'est promis
beloofd
14
un instant
één momentje
14
rendre
teruggeven
14
je comprends
ik begrijp(het)
14
faché(e)
boos
14
utiliser
gebruiken
14
décider
beslissen
14
finir
afmaken, klaar zijn
14
à cause de
vanwege
15
possible
mogelijk
15
lent(e)
langzaam
15
stressé(e)
gestrest
15
choisir
kiezen
15
moins
minder
15
longtemps
lang(qua tijd)
15
le chapeau
de hoed
15
j'ai pris
ik heb genomen
15
montrer
laten zien
15
la casquette
de pet
15
on doit
we moeten
15
porter
dragen
15
superbe
fantastisch
15
commander
bestellen
15
pratique
praktisch, onhandig
15
enrister
opnemen, opslaan
15
l'hiver m
de winter
15
tendance
in de mode
15
indipensable
onmisbaar
15
le gout
de smaak
15
la couleur
de kleur
15
disponible
beschikbaar
15
les ados m mv
de jongeren
15
à la mode
in de mode
15
chaque mois
elke maand
15
toujours
altijd
15
offrir
(cadeau) geven
16
de broek
le pantalon
17
de rok
la jupe
18
de jurk
la robe
19
de schoenen
les chaussures v mv
20
de verjaardag
l'anniversaire
21
de trui
le pull
22
hip, in de mode
branché(e)
23
de kledingmaat
de taille
24
de markt
le marché
25
passen, proberen
essayer
26
sportief
sportif, sportive
27
twijfelen
hésiter
28
het kledingstuk
le vêtement
29
echt, werkelijk
vraiment
30
een beetje
un peu
31
eerst
d'abord
32
de tas
le sac
33
kom!
viens!
34
lelijk
moche
35
nuttig
utile
36
grappig
drôle
37
de sportschoenen
les baskets v mv
38
de laarzen
les bottes v mv
39
daarna
ensuite
40
afspreken
prendre rendez-vous
41
noodzakelijk
nécessaire
42
uitgeven
dépenser
43
shoppen, winkelen
faire du shopping
44
de zonnebril
les lunnetes de soleil v mv
45
het T-shirt
le T-shirt
46
het (zak)geld
l'argent(de poche) m
47
nogal, genoeg
assez
48
nodig hebben
avoir besoin de
49
laten we gaan!
on y va!
50
de winkel
le magasin
51
direct, meteen
tout de suite
52
de week
la semaine
53
het ding
la chose
54
lollig
rigolo, rigolotte
55
aantrekken, aandoen
mettre
56
bijna
presque
57
vaak
souvent
58
luister!
écoute!
59
uitleggen
expliquer
60
beloofd
c'est promis
61
één momentje
un instant
62
teruggeven
rendre
63
ik begrijp(het)
je comprends
64
boos
faché(e)
65
gebruiken
utiliser
66
beslissen
décider
67
afmaken, klaar zijn
finir
68
vanwege
à cause de
69
mogelijk
possible
70
langzaam
lent(e)
71
gestrest
stressé(e)
72
kiezen
choisir
73
minder
moins
74
lang(qua tijd)
longtemps
75
de hoed
le chapeau
76
ik heb genomen
j'ai pris
77
laten zien
montrer
78
de pet
la casquette
79
we moeten
on doit
80
dragen
porter
81
fantastisch
superbe
82
bestellen
commander
83
praktisch, onhandig
pratique
84
opnemen, opslaan
enrister
85
de winter
l'hiver m
86
in de mode
tendance
87
onmisbaar
indipensable
88
de smaak
le gout
89
de kleur
la couleur
90
beschikbaar
disponible
91
de jongeren
les ados m mv
92
in de mode
à la mode
93
elke maand
chaque mois
94
altijd
toujours
95
(cadeau) geven
offrir