H3 De strafbepaling Flashcards

(23 cards)

1
Q

strafbepaling

A

een wetsartikel waarin gedrag strafbaar wordt gesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

opbouw strafbepaling; uit welke 3 onderdelen bestaat strafbepaling?

A

delictomschrijving, kwalificatie, sanctienorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een delictsomschrijving?

A

is de beschrijven van het verboden gedrag, er staat precies wat er niet mag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is kwalificatie?

A

de juridische naam voor het verboden gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is sanctienorm?

A

dit is de maximale straf die de rechter voor het verboden gedrag mag opleggen. er geldt geen minimum straf maar een maximum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wanneer worden de geldboetes (categorieen) veranderd?

A

om de 2 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de maximale gevangenisstraf in nl?

A

30 jaar, levenslang is in Nederland ook echt levenslang, er kan wel na 25 jaar opnieuw beoordeeld worden maar dit komt bijna niet voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bestanddelen

A

verschillende onderdelen van de omschrijving van het strafbaar gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wanneer kan je strafbaar gesteld worden?

A

je kan pas strafbaar worden gesteld als je gedrag voldoet aan alle bestanddelen van een strafbepaling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is nog een voorwaarde voor strafbaarheid?

A

het gedrag moet ook wederechtelijk zijn en de dader moet schuld treffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is wederrechtelijkheid?

A

het gedrag is in strijd met het recht. ook al wordt wederrechtelijkheid niet in bestanddeel vernoemd, moet het alsnog van toeppassing zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is schuld?

A

de daad moet aan de dader kunnen worden verweten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat houdt opzet in?

A

de bedoeling hebben om het strafbaar feit te plegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

schuld in enge zin

A

het was niet de bedoeling van de dader om strafbaar feit te plegen, maar waarbij hem wel verweten kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

schuld in ruime zin

A

verzamelterm voor iedere vorm van verwijtbaarheid van de daad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verschillende vormen van opzet

A

rechters hebben in hun uitspraken verschillende vormen van opzet ontwikkeld: opzet als oogmerk en voorwaardelijke opzet.

17
Q

opzet als oogmerk

A

een dader die handelt met de bedoeling een bepaald feit te plegen.

18
Q

voorwaardelijke opzet

A

De dader neemt het risico dat zijn daad een bepaald gevolg zal hebben.

19
Q

Opzet als noodzakelijkheidsbewustzijn

A

De dader neemt de gevolgen die zijn daad zeker zal hebben op de koop toe

20
Q

opzet met zekerheidsbewustzijn

A

beoogt de dader het gevolg niet, maar ziet de dader het gevolg als noodzakelijk verbonden aan zijn gedraging.

21
Q

verschil opzet en schuld

A

het verschil zit in de intentie van de daad.

22
Q

bewust schuld

A

de dader ziet gevolgen van zijn daad wel in, maar doet er lichtzinnig over.

23
Q

onbewuste schuld

A

je ziet gevolgen van je gedrag niet in, omdat je niet goed genoeg onderzoek hebt gedaan naar de consequenties.