H3 Duits: N-D Flashcards
(73 cards)
1
Q
de bus
A
Der Bus
2
Q
de dienstregeling
A
der Fahrplan
3
Q
de haven
A
der Hafen
4
Q
de kaartjesautomaat
A
der Fahrkartenautomat
5
Q
het perron
A
der Bahnsteig
6
Q
de plattegrond
A
der Stadtplan
7
Q
het plein, de plaats
A
der Platz
8
Q
de rotonde
A
der Kreisverkehr
9
Q
het station
A
der Bahnhof
10
Q
de stoep
A
der Gehweg
11
Q
het vliegveld
A
der Flughafen
12
Q
de bocht
A
die Kurve
13
Q
de brug
A
die Brücke
14
Q
het enkeltje
A
die einfache Fahrt
15
Q
de halte
A
die Haltestelle
16
Q
de hoek
A
die Ecke
17
Q
de informatie
A
die Information
18
Q
de kant, de zijde
A
die Seite
19
Q
de kruising
A
die Kreuzung
20
Q
de lijn
A
die Linie
21
Q
de metro
A
die U-bahn
22
Q
het retourtje
A
die Rückfahrkarte
23
Q
de richting
A
die Richtung
24
Q
de trein (2 betekenissen)
A
die Bahn / der Zug
25
het stoplicht
die Ampel
26
de tram
die Straßenbahn
27
het veer, de veerpont
die Fähre
28
de binnenstad
das Zentrum, die Innenstadt
29
het perron
das Gleis
30
het schip
das Schiff
31
het vliegtuig
das Flugzeug
32
aankomen
ankommen- angekommen
33
afslaan, inslaan
abbiegen- abgebogen
34
gaan (rijden) met
fahren mit - gefahren
35
halen
holen
36
instappen
einsteigen - eingestiegen
37
lopen
laufen- gelaufen
38
missen (trein, bus)
verpassen
39
oversteken
überqueren
40
overstappen
umsteigen - umgestiegen
41
te voet gaan, lopen
zu Fuß gehen - gegangen
42
vertrekken
abfahren, abgefahren
43
wijzen
zeigen
44
zoeken
suchen
45
achter
hinter
46
daarginds
da drüben
47
dichtbij
nah
48
dichtstbijzijnde, volgende
nächste
49
Goede reis
Gute Fahrt!
50
Graag gedaan
Gern geschehen
51
In de buurt van
in der Nähe von
52
laat
spät
53
naar huis
nach Hause
54
naast
neben
55
rechtdoor
geradeaus
56
terug
zurück
57
ver
weit
58
voor
vor
59
vroeg
früh
60
het verkeer
das Verkehr
61
de stad
die Stadt, die Städte
62
de straat
die Straße
63
het dorp
Das Dorf, die Dörfer
64
het ticket
das Ticket, die Tickets
65
fietsen
Rad fahren, gefahren
66
gaan (reizen) met
reisen mit
67
nemen
nehmen, genommen
68
nodig hebben, erover doen
brauchen
69
vinden
finden, gefunden
70
vliegen
fliegen, geflogen
71
weten
wissen, gewusst
72
bijna
fast
73
weer
wieder
