H3 membraantransport Flashcards

(118 cards)

1
Q

Brownse beweging

A

Het willekeurig bewegen van een deeltje in een medium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Betekenis δ

A

De afgelegde afstand binnen Δt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kwadratische verplaatsing

A

Absolute verplaatsing van de deeltjes bekeken vanaf het beginpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Effect x evenredig met wortel t

A

Hoe groter de diffusieafstand, hoe veel groter de tijd is die het kost om de afstand af te leggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Lengtemaat diffusie

A

cm en niet m

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Onthoud goed dat …

A

Het volume van een cel relatief zo klein is met het extracellulaire dat de concentratie extracellulair als constant gezien mag worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Formule voor oppervlakte bol

A

4πr^2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Formule voor inhoud bol

A

4/3πr^3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Tijdsconstante

A

Een eenheid om van een grote groep willekeurig gedrag te beschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ken je de prefixen al uit je hoofd?

A

Nee…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Betekenis ΔG formule

A

Verandering in vrije energie -> elektrochemische gradiënt over de membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ΔG < 0

A

Influx verloopt spontaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ΔG = 0

A

Evenwicht van influx en efflux

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ΔG > 0

A

Influx vergt externe energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het resultaat van het koppelen van een spontane en niet-spontane reactie?

A

De volledige reactie zal spontaan verlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gefaciliteerde diffusie

A

Zouden passief door het membraan kunnen gaan, maar hebben bijv. een lading dus gaan door speciale poorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe hydrofober een stof, …

A

Hoe groter β wordt, hoe groter de flux zal zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Als S»Km dan…

A

v = Vmax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Als S = Km dan…

A

v = Vmax/2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Definitie Vmax (MMk kinetica)

A

Maximale transportsnelheid, saturatie van transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bepaling van Km

A

[S] waarbij v = Vmax/2 (grafiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Activatie P-type ATPase

A

Door autofosforylering op Asp met ATP, normaal wordt de fosfaat groep ontbonden (eigenaardig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

P-type ATPase transporteert …

A

Ionen: Na+, K+, Ca2+, H+
Lipiden (P4-type)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

V-type en F-type ATPase transporteert …

A

Uitsluitend H+, F-type gebruikt dit transport voor ATP-synthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
ABC-type ATPase transporteert ...
Lipiden, AZ, suikers, peptiden, ionen, ... Een van de subeenheden is een CFTR = Cl- kanaal
26
Belangrijke varianten van P-type ATPase
2, 4 en 5
27
Isovormen P2-type ATPase
-Na+/K+ pomp (PM) -H+/K+ pomp (zuursecretie in maag / nier) (PM) -PMCA -SERCA -SPCA (Golgi apparaat)
28
Standaard Co Na+
145 mM
29
Standaard Ci Na+
10 mM
30
Standaard Co K+
5 mM
31
Standaard Ci K+
140 mM
32
Standaard Co Ca2+
1 mM
33
Standaard Ci Ca2+
100nM
34
Standaard Co Cl-
120 mM
35
Standaard Ci Cl-
5-40 mM
36
Functie P4-type ATPase
Lipiden flippase: fosfatidylserine en fosfatidylethanolamine exoplasmatisch -> cytosolisch blad
37
Functie P5-type ATPase
In endosomen en lysosomen efflux van polyamines lumen -> cytoplasma
38
Locatie V-type ATPase
Endosomen, lysosomen en secretorische vesikels
39
Functie V-type ATPase
Aanzuring van lumen van organellen (influx H+) Lysosomen pH 4,5 Endosomen pH 5-6
40
Locatie F-type ATPase
Binnenste membraan van mitochondriën
41
Functie F-type ATPase
Efflux van H+ voor ATP-synthese
42
Functie MDR1
Exporter amfipatische kationen (brede specificiteit) -toxines -chemotherapeutica -> verminderde activiteit van medicijn
43
Overexpressie tumoren MDR1
Multidrug resistentie ontstaat, waardoor chemotherapie minder effectief wordt
44
Bekijk slide H3.3-15
top
45
Verschil primair en secundair actief transport
Primair: pomp met een ATP-hydrolyse die voor de benodigde energie zorgt Secundair: gekoppeld transport van twee aparte reacties die het mogelijk maken
46
Vereiste secundair actief transport molecule X met ΔG > 0
Dat er een molecule Y is met ΔG < 0 die de energie kan leveren voor het transport van X
47
Indirect gevolg secundair actief transport
Wordt vaak gedaan met ionen, dus om het membraanpotentiaal te behouden moet ook primair actief transport plaatsvinden
48
Invloed Na+ concentratie glucose diffusie
Hoe hoger de Co Na+ is, hoe sneller AZ's en glucose wordt getransporteerd
49
Locatie SGLT
Transmembranair eiwit op het PM met 2 bindingsplaatsen extracellulair: 1 voor glucose en 1/2 voor Na+ (isoformafhankelijk)
50
Functie SGLT
Secundair actief transport van glucose de cel in met Na+ tegen het glucosegradiënt in, de ec bindingsplaats (T1) heeft een hoge affiniteit voor glucose en de ic (T2) een lage
51
Effect Na+ op SGLT
Door de binding van Na+ ontstaat een een bindingsplaats met hoge affiniteit voor glucose in T1, ontbinding leidt tot bindingsplaats verlies voor glucose
52
Coöperatief
Het binden van twee moleculen bij secundair actief transport
53
Coöperatieve dissociatie
Het afgeven van de oorspronkelijk gebonden moleculen bij secundair actief transport (T2 -> T1)
54
Symporter
Na+ en X in dezelfde richting -> influx van X
55
Antiporter
Na+ en X in tegengestelde richting -> efflux van X
56
Paracellulair
Transport van stoffen langs cellen heen
57
Apicale zijde dunne darm
Het lumen voor de darmepitheelcellen (darmzijde)
58
Basolaterale zijde dunne darm
Het lichaam achter de darmepitheelcellen
59
Functie neurotransmitter (NT)
Signaalmolecuul -prikkeloverdracht van presynaps naar postsynaps -voorbeeld van paracriene interactie
60
NT presynaps
Aanmaak en opslag van NT in vesikels en geregelde vrijstelling door exocytose
61
NT postsynaps
Na diffusie NT door synaptische spleet binding aan receptor -> respons
62
Acetylcholine
-NT in centraal en perifeer zenuwstelsel -Synthese in cytosol presynaps
63
Catecholamines
-Bevat benzeenring met twee OH-groepen -Synthese in cytosol presynaps -Dopamine, adrenaline, noradrenaline: NT in centraal en perifeer zenuwstelsel
64
VAchT
Vesicular acetylcholine transporter  opslag van acetylcholine in synaptisch vesikel (SV)
65
VMAT
Vesicular monoamine transporter  opslag van catecholamines in SV
66
Transport NT in vesikel
Secundair actief transport dmv antiport met verhouding 2 H+/1 NT
67
Functie lipidendubbellaag potentiaal
Condensator
68
Functie ionenkanaal schakeling
Weerstand met een welbepaalde ionenslectiviteit
69
Drijvende kracht ion
Vm - Ex
70
Ionen stroom formule
Ix = gx*(Vm- Ex) g: membraanconductatie voor ion X
71
Ionen stroom formule enkel kanaal
ix = γx*(Vm-Ex) γ: single-channelconductantie
72
Patch-clamp techniek
Met een microscopische pipet de stroom door een membraan meten door zuiging van een enkel kanaal
73
Stroom-spanningsdiagram aflezen
-Rechte snijdt met de x-as -> evenwichtspotentiaal voor bepaalde stof en is dus voor een kanaal -Helling is γ
74
Open probabiliteit (Popen)
Fractie van de tijd dat het kanaal ionen doorlaat (open is)
75
CLC
Cl- kanaal
76
KcsA
K+ kanaal
77
Effect grotere doorsnede kanaal
Bredere selectiviteit
78
Werking puur K+ kanaal
Door de plaatsing van de carbonylgroepen is het enige ion dat er energie efficiënt in past K+ en dus niet Na+. Ook verliest het zijn H2O, omdat in het kanaal ook O-groepen zitten voor stabilisatie
79
Beweging door K+ kanaal
Er zitten een paar ionen in het kanaal en wanneer een nieuwe aankomt worden de aanwezigen verder geduwd door + en +
80
Effect ionenconcentratie openen kanalen
Weinig, want verschil al vrij klein behalve bij Ca2+, enorme influx door nM tegenover
81
Ligant
Zijn chemische moleculen, activator van kanalen in cel, dus een sleutel
82
Achtergrond/lek kanalen
-Permanent open -> gk > 0 -Zorgen in rust ervoor dat Vm (Em) ongeveer Ek is
83
TRP kanalen
Hoge temperatuur opent TRP-kanalen in zenuwuiteinde -> depolarisatie -> arm weghalen
84
Chemesthesis
Chemische stoffen lokken fysisch/thermisch gevoel uit (ALLEEN GEVOEL)
85
Mechanogevoelige kanalen
pijnzenuwen, maar ook slakkenhuis en evenwichtssysteem
85
H3.6 S26 en verder zelf lezen
Kan niet geleerd worden met flashcards
86
Activatie
Gesloten naar open kanaal
87
Deactivatie
Open naar gesloten kanaal (repolarisatie)
88
Inactivatie
Open naar geblokkeerd kanaal (ball and chain inactivatie), depolarisatie
89
Proprioceptie
Het gevoel dat je weet waar je ledematen zitten
90
Osmolariteit
Totale concentratie aan opgeloste deeltjes, zonder onderscheid
91
Toniciteit
Concentratie aan membraan-impermeabele opgeloste deeltjes
92
Typische osmolariteit plasma
Ongeveer 290 mOsm
93
Δπ
Verschil in osmotische druk, in buisvoorbeeld de druk die toegevoegd moet worden voor evenwicht vloeistof
94
σ
Reflectie coëfficiënt, corrigeert voor permeabiliteit van opgeloste stof
95
Lysis
Ontploffing van de cel
96
Aquaporine
Membraaneiwit kanaal voor water
97
Berekenen inhoud cel bij verandering toniciteit
Vfinaal/Vstart = Osmstart/Osmfinaal
98
Hypertoon
Cel bevat minder water dan standaard
99
Hypotoon
Cel bevat meer water dan standaard
100
Regulatory volume decrease
Verhoging van de extracellulaire toniciteit voor de verlaging van celvolume
101
Regulatory volume increase
Verhoging van de intracellulaire toniciteit voor de verhoging van celvolume
102
Alkalose
Bloed pH is te hoog >7,45
103
Acidosis
Bloed pH is te laag <7,35
104
pH extrcellulair medium
7,4
105
pH intracellulair
7,2
106
ASIC
Ionenkanalen die openen wanneer het pH zakt onder de standaard extracellulaire pH
107
Buffercapaciteit β
De verhouding tussen de hoeveelheid toegevoegd sterk zuur/base en de pH verandering (zoek formule op)
108
Aflezen buffercapaciteit
Hoe hoger, hoe stabieler de pH
109
Waarom carbonaat buffer anders
Wanneer H2CO3 wordt gevormd kan het overgaan in CO2 en doordat bloed in contact staat met de buitenlucht kan het vervluchtigen
110
Toevoer CO2
De verbranding van glucose maar natuurlijk
111
Onthoud
Je ademhaling regelt het pH
112
Effect open buffersysteem
Door het open buffersysteem is de capaciteit niet meer afhankelijk van de base en het zuur, maar alleen van HCO3-
113
Meer CO2 leidt tot
een lager pH, doordat meer CO2 -> meer H2CO3 -> meer H+
114
Minder CO2 leidt tot
een hoger pH
115
Cel reactie acidose
Na+/H+ antiporters -> H+ naar buiten cel + HCO3-/H+ antiporters gestopt -> H+ blijft buiten cel -> pH intra. stijgt
116
Cel reactie alkalose
Na+/H+ antiporters gestopt -> H+ blijft binnen cel + HCO3-/H+ antiporters -> H+ naar binnen cel -> pH intra. daalt
117