H4 Flashcards

(85 cards)

1
Q

pluriforme samenleving

A

een samenleving met veel verschillen tussen mensen zoals levensstijl, godsdienst en andere cultuurkenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

cultuur

A

alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als vanzelfsprekend beschouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat krijgen mensen door hun cultuur waardoor ze deels dezelfde waarden, normen en gewoonten hebben?

A

een gemeenschappelijk referentiekader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gedragsregulerend

A

het stuurt het gedrag van mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat werkt gedragsregulerend?

A

cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

dominante cultuur

A

alle waarden, normen, gewoonten en andere cultuurkenmerken die de meerderheid met elkaar deelt en als vanzelfsprekend beschouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

subcultuur

A

sommige waarden, normen, gewoonte en andere cultuurkenmerken die binnen een groep afwijken van de dominante cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

culturele diversiteit

A

veel verschillende subculturen en levensstijlen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

6 factoren van culturele diversiteit

A

woonomgeving, generatie, maatschappelijke positie, gender, migratieachtergrond en godsdienst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

etnische subcultuur

A

mensen die zich onderling verbonden voelen door hun land van herkomst en de daarbijhorende cultuurkenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

autochtoon

A

mensen die in Nederland zijn geboren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Allochtoon

A

mensen die zelf of waarvan hun ouders in het buitenland zijn geboren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

tegenculturen

A

groepen die zich verzetten tegen (delen van) de dominante cultuur en die willen veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sociale cohesie

A

het gevoel dat mensen bij elkaar hebben en samen verbonden zijn. dit zorgt voor een betere onderlingen band.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

socialisatie

A

het proces waar iemand bewust en onbewust de waarde, normen en andere cultuurkenmerken van een bepaalde groep aanleerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar speelt socialisatie een rol bij?

A

het voorbestaan van een cultuur en bij cultuurverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

socialiserende instituties

A

groepen en organisaties die specefieke waarden, normen en gewoonten overdragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

via wat vind socialisatie plaats?

A

imitatie, informatie en sociale controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

imitatie

A

het spiegelen van gedrag tegenover mensen waar je tegen op kijkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

informatie

A

het leren hoe je je moet gedragen door formele en informele regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

sociale controle

A

de manier waarop mensen andere stimuleren of dwingen zich aan bepaalde normen te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

positieve sancties

A

beloningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

negatieve sancties

A

straffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

internalisatie

A

mensen maken hun waarden en normen eigen en gedragen zich automatisch zoals hun omgeving van hun verwacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
persoonlijke identiteit
het beeld dat je van jezelf hebt
26
sociale identiteit
het deel van je zelfbeeld dat is afgeleid van de groepen en culturen waarmee je je verbonden voelt
27
cultuur relativisme
alle culturen zijn gelijkwaardig en je accepteert ze allemaal
28
cultuur universalisme
je gaat uit van de universele waarden die overal, altijd en voor iedereen gelden
29
etnocentrigme
eigen manier van kijken waarbij de eigen groep het middelpunt van de maatstaaf is
30
door welke 2 verschillende groepen word een groep gedifineerd?
ingroup en outgroup
31
ingroup
de mensen die bij de groep horen. Ze hebben een positief beeld over hun groep en een negatief beeld over de outgroup.
32
outgroup
de mensen die buiten een bepaalde groep staan.
33
wij-zij-denken
denken in groepen
34
categoriseren/ hokjes denken
je brein die automatisch dingen in hokjes stopt
35
stereotype
een vaststaand beeld van een groep mensen die je allemaal hetzelfde kenmerk toeschrijft
36
vooroordelen
een onbewezen mening tegen een bepaalde groep
37
wat leidt tot discriminatie?
vooroordelen en stereotype
38
discriminatie
het ongelijk behandelen van individuen of groepen aan de hand van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn
39
welke twee vormen van discriminatie zijn er?
onbewust en bewuste discriminatie
40
racisme
kwetsende en vernederende uitspraken over of discriminatie van mensen op basis van hun huidskleur of afkomst
41
waar zorgen discriminatie en racisme voor?
sociale ongelijkheid
42
xenofobie
angst of afkeer voor dingen/groepen die als vreemd worden ervaren
43
polarisatie
tegenstellingen tussen 2 groepen worden steeds sterker en ze komen steeds meer tegen over elkaar te staan
44
hoe kunnen mensen reageren op dat ze tot de outgroup behoren?
-ze vechten de oneerlijke behandeling door naar de rechter te gaan -ze trekken zich terug in hun eigen groep -ze keren zich tegen de maatschappij/groep en gaan deze bestrijden
45
inclusieve samenleving
een samenleving waarin iedereen mee mag en kan doen
46
migreren
verhuizen naar een ander land
47
welke 2 factoren spelen een rol bij het overwegen om te migreren?
push- en pullfactoren
48
pushfactoren
motieven om je land te verlaten
49
pullfactoren
motieven waarom het andere land zo aantrekkelijk is
50
drie motieven voor migratie
economisch, politiek en sociaal
51
twee belangrijke groepen migranten vanaf 1945
-inwoners uit voormalige kolonieen -gastarbeiders
52
wat voor toelatingsbeleid hanteerd nederland?
een restrictief toelatingsbeleid
53
restrictief toelatingsbeleid
strenge voorwaarden over wie er wel en niet mogen blijven
54
vluchtelingen
iemand die zijn woonplaats of land onder druk moet verlaten
55
arbeidsmigranten
komen naar nederland voor werk. meestal doen ze zwaar werk tegenover lage lonen
56
kennismigranten
hoger opgeleide mensen die naar nederland komen en kennis met zich meebrengen waar in nederland behoefde aan is
57
volgmigranten
migratie als gevolg van gezinshereniging of gezinsvorming
58
gezinshereniging
mensen die gezinsleden laten overkomen
59
gezinsvorming
een nederlander die met een buitenlander trouwt en kinderen krijgt. Beide partners moeten hiervoor wel 21+ zijn
60
illegalen
mensen die geen wettelijke toestemming hebben om hier te wonen en werken
61
irreguliere migratie
hierbij hebben de migranten geen geldige papieren en of paspoort om in een land te kunnen komen. Voor deze mensen is het moeilijk om asiel te krijgen.
62
welke 4 aspecten van argumenten zijn er over vluchtellingen opvang?
moreel, belang, onmacht en het recht
63
moreel aspect
het gaat erom wat het goede is om te doen. hier gaat het tussen twee morele verplichtingen: de zorg voor de welzijn van je eigen bevolking binnen de grenzen en de zorg voor de mensen die buiten de grenzen in nood zijn.
64
belangen aspect
het gaat hier met name om het eigenbelang. Hierbij hebben mensen argumenten als: 'ze pakken onze huizen/banen af'
65
onmacht aspect
Dit gaat over argumenten als: het heeft geen zin om de grenzen dicht te komen ze komen toch wel, we kunnen ze niet tegen houden.
66
recht aspect
hierbij gaat het om het internationale recht. zo mogen landen formeel gezien niet iemand bellemeren om asiel aan te vragen.
67
welke 4 verschillen spelen een grote rol in een beleid voor vluchtelingen opvang?
verschillen in pluroformiteit. solidariteit, nationale belangen en integratie beleid
68
verschillen in pluriformiteit
sommige landen zijn al heel pluriform en goed gewend aan het idee dat er buitenlanders in hun land wonen, en sommige landen hebben dit niet.
69
verschillen in solidariteit
de solidariteit van alle landen en staten is hard nodig zodat ze de vluchtellingen eerlijk kunnen verdelen.
70
verschillen in nationale belangen
dit gaat over hoe bereid elk land is om asielzoekers goed te keuren en landen als onveilig te markeren.
71
verschillen in intergratiebeleid
verschillen in hoe goed het intergtratiebeleid is in landen, dus hoe goed vluchtellingen worden opgevangen en recht hebben op school en werk etc
72
Assimilatie
het opgeven van de eigen culturele identiteit en het volledig aanpassen aan de dominante cultuur
73
Intergratie
het samengaan van cultuurgroepen door wederzijdse aanpassingen. Dit vraagt veel inspanning van beide culturen.
74
open samenleving
in deze samenleving hebben mensen veel vrijheid om naar hun eigen normen en waarden te leven.
75
Drie reacties op verandering
-vermijding -conflicten -aanvaarding
76
vermijding
nieuwkomers en mensen met een nederlandse achtergrond sluiten hun ogen voor de nieuwe wekelijkheid. Hier komen gevoelens van vervreemding en verlies bij kijken. Dit gaat gepaard met segeratie.
77
conflicten
dit ontstaan zodra de veranderingen niet meer te ontkennen zijn.
78
aanvaarding
mensen beginnen elkaar te accepteren
79
segregatie
groepen die gescheiden van elkaar leven
80
wat zijn 4 functies van segregatie op korte termijn?
-verminderd conflicten -vergemakkelijkt de sociale controle binnen de eigen groep. -Het biedt de mogenlijkheid om een stem te hebben in de politiek -in je gemeenschap kun je makkelijker je eigen leefstijl behouden
81
wat zijn de 3 verschillende vlakken waar conflicten zich op afspelen?
-sociaal-cultureel -sociaaleconomisch -politiek-juridisch
82
sociaal-culturele conflicten
verschillen in waarden, normen, opvattingen en gewoontes
83
sociaaleconomische conflicten
komt veel concurentie bij kijken. Het gaat over de vraag wie recht heeft op sociale zekerheid.
84
politiek-juridische conflicten
wie heefd de macht om te bepalen hoe de samenleving eruit ziet?
85
radicalisering
wanneer gedachten en/of gedrag van een groep/persoon steeds extremer word en steeds meer ingaat tegen andermans normen en waarden.