Toetsweek 2 Flashcards

(78 cards)

1
Q

Soeverein

A

Een staat die op een bepaald, duidelijk begrensd gebied het hoogste gezag uitoefend en het geweldsmonepolie hefd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Algemeen belang

A

iedereen heeft er iets aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Dillema in de politiek

A

-Snel, daadkrachtig en efficient bestuur.
-Maximale deelname van burgers in de politiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Democratie

A

Het volk regeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

5 Kenmerken van een democratie

A

individuele vrijheid, politieke grondrechten, wettelijke beperkte bevoegdheden, onafhankelijke rechtspraak en persvrijheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Twee soorten representatieve democratieen

A

-Parlementair stelsel
-Presendiele stelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Parlementair stelsel

A

Bevolking kiest doormiddel van verkiezingen het parlement. Niet gekozen staatshoofd (koning).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Presendieel stelsel

A

Bevolking kiest doormiddel van verkiezingen het Parlement. Bevolking kiest het staadshoofd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat laat de grondwet zien?

A

Hoe belangrijk de waarde vrijheid en gelijkheid voor een staat zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Autoritair regime

A

De drie machten (wetgevend, uitvoerend en rechsprekend) zijn niet gescheiden maar zijn in handen van een kleine groep mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

6 Kenmerken van een autoritair regime

A

Geen onafhankelijke rechtspraak, grondrechten worden niet gerespecteerd, oppositiepartijen zijn verboden, overheidsgeweld, verkiezingsfraude en geen persvrijheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

3 Soorten autoritaire regimes

A

-ideologie
-religieus
-militair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Autoritaire regime: ideologie

A

Comunistische partij heefd alle macht en burgers hebben geen tot weinig individuele vrijheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Autoritaire regime: Religieus

A

Machtsuitoefeningen zijn volledig op religie gebaseerd. Bevolking mag wel stemmen maar de niet gekozen leider keurt alles goed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Autoritaire Regime: Militair

A

Het leger heeft alle macht en de leider is een militair.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ideologie

A

Een samenhangend geheel van ideeen over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Liberalisme

A

Mensen zijn niet gelijk, wel gelijkwaardig. Vrijheid, verantwoordelijkheid en tolerantie. Voor de vrijemarkteconomie. Overheid moet zich beperken tot kerntaken. Burgers moeten niet afhankelijk zijn van de overheid. Rechts.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Socialisme

A

Mensen moeten gelijke kansen hebben. Hoog inkomen=Hoge belasting. Gelijkheid. Links

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Confessionalisme

A

Gebaseerd op het geloof. Goed voor de aarde zorgen. Solidariteit; naasten liefde. Je bent verantwoordelijk voor elkaar. Middenpartij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Populisme

A

Komen op voor de ‘gewone burger’. Nationalistische standpunten (tegen immigratie). Veroorzaakt politieke verwarring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Sociaal economische aspecten

A

verdeling tussen links, midden en rechts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Sociaal culturele aspecten

A

Omgang tussen culturen en gedrachsregels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

progressief

A

vooruitstrevend, gericht op de toekomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

conservatief

A

behoudend, gericht op het heden en verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
reactionair
Conservatieven die willen dat de situatie terugkeerd naar hoe het vroeger was.
26
Kosmopolistisch
Zien hun land als onderdeel van de wereld waar ze onlosmaakbaar aan vast zitten
27
Nationalisten
Zien globalisering als bedreiging voor hun cultuur
28
Politieke partij
Een groep mensen met globaal dezelfde ideeen over de ideale samenleving
29
One-issue partijen
Partijen die zich op één specefieke groep mensen richten
30
Niet-democratische partijen
Ze hebben standpunten die in strijd zijn met de rechtsstaat, roepen vaak op tot geweld.
31
5 Functies van politieke partijen
intergratie van ideeen, articulatie, informatie, participatie en selectie van kandidaten
32
zwevende kiezers
laten de keuze voor een partij afhangen van het moment
33
Fractie
De vertegenwoordigers/zetels die van een bepaalde groep in de tweede kamer zitten
34
Actief kiesrecht
Het recht om bij verkiezingen je stem uit te brengen
35
Passief kiesrecht
Het recht om je verkiesbaar te stellen
36
4 Verkiezingen niveaus
Rijk, provincie, gemeente en waterschappen
37
Kiesdeler
Aantal stemmen die nodig is voor één zetel
38
Evenredige vertegenwoordeging
Alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbaar aantal zetels.
39
2 Voordelen evenredige vertegenwoordeging
-Iedere stem telt even zwaar mee -Kleinere partijen kunnen in de tweede kamer komen
40
2 Nadelen evenredige vertegenwoordeging
-Debatten duren lang want alle partijen hebben spreekrecht -Met veel partijen is het moeilijker om een kabinet te vormen.
41
Kiesdrempel
Een partij moet een minimaal percentage stemmen halen
42
Meerderheidsstelsel
Het land word verdeeld in een aantal districten, wie in dat district de meeste stemmen haalt krijgt de stem van het district
43
Voordeel districtenstelsel
Kiezers kennen de kandidaten beter
44
Nadeel districtenstelsen
Stemmen die op de verliezer gaan, gaan verloren
45
Opiniepeilingen
Peilingen in de verkiezingstijd waarin word gevraagd op wie mensen gaan stemmen
46
4 Redenen om op een bepaalde partij te stemmen
Standpunten, belangen, strategish en lijsttrekker
47
Drie fases van de vorming van een nieuw kabinet
Verkenning, Informatie en formatie
48
Coalitie
Partijen in de tweede kamer die de regering steunen
49
Oppositie
Partijen in de tweede kamer die tegen de regering zijn
50
Regeerakkoord
Contract met de hoofdlijnen van wat het kabinet gaat doen. Het zorgt voor stabiliteit en bestuurbaarheid
51
Milioenennota
Concrete plannen van het kabinet
52
Het vallen van een kabinet
Een kabinet die de 4 jaar niet haalt
53
2 Redenen dat het kabinet valt
-Ministers worden het niet eens -Meerderheid van de tweede kamer verwerpt het beleid
54
Demassionair kabinet
Oude ministers die tijdelijk het kabinet over nemen als het kabinet is gevallen. Ze doen dit tot er een nieuw kabinet is.
55
4 Fasen van de systeemtheorie van Easton
Invoerfase, Omzettingsfase, Uitvoerfase en de terugkoppelingfase
56
Invoerfase
Actoren als burgers en actiegroepen brengen hun eigen mening naar voren
57
Omzettingsfase
politicus pakken het kwestie op. Door de vraag van een kamerlid komt het probleem op de politieke agenda. Ambtenaren onderzoeken het kwestie. Minister stelt een oplossing voor waar over word gestemd.
58
Uitvoerfase
De ambtenaren zorgen ervoor dat de politieke besluiten worden uitgevoerd.
59
Terugkoppeling fase
Uit deze fase blijkt of de aanpak heeft gewerkt. Politici zien de gevolgen van hun besluit.
60
In welke 2 termen kan je de omgevingsfactoren onderverdelen?
trends en events
61
events
onvoorziene gebeurtenissen (corona)
62
Trends
Voorspelbare ontwikkelingen (klimaatverandering)
63
Politieke actoren
Alle individuele burgers, groepen, bestuursorganen en instanties die betrokken zijn bij het politieke besluitsvormingprocess
64
9 Manieren om als burger invloed te hebben over de politiek
Stemmen, actievoeren, lid worden, media, spreek in, burgerinitatief, bezwaarschift, petitie en burgelijke ongehoorzaamheid.
65
2 manieren om druk uit te oefenen op de politiek
Lobyen en actie voeren
66
Lobbyen
Via persoonlijk contact proberen steun te krijgen voor je standpunten en belangen
66
Belangengroepen
Komen specefiek op voor de belangen van een specifieke groep
67
Actiegroepen
willen één bepaalde doelstelling bereiken
68
vierde macht
ambtenaren
69
5 Politieke functies die de media vervuld
Informatieve functie, onderzoekende/agenda functie, commentaarfunctie, platformfunctie en de controlerende functie
70
Wetgevende macht in de gemeente
Gemeenteraad
71
Uitvoerende macht in de gemeente
Burgemeester en wethouders
72
Wetgevende macht in de provincie
Provinciale staten
73
Uitvoerende macht in de provincie
Gedeputeerde staten en de commisaris van de koning
74
Ministriele verantwoording
De verplichting van Ministers om uit te leggen welke keuzes ze maken en waarom en wat de gevolgen zijn.
75
Eerste kamer
75 leden die indirect worden gekozen. Keurt wetvoorstellen goed/ af.
76
Tweede kamer
150 leden die direct door de burgers worden gekozen. Dient wetvoorstellen in.
77
8 rechten van de tweede kamer
-Initatiefrecht -amendeerrecht -Instemmingsrecht -Controle recht -Interpellatierecht -Onderzoeksrecht -Budgetrecht -Motie en stemrechten