H4 Cel En Leven Flashcards

(48 cards)

1
Q

Organisatieniveau

A

Schaal waarop biologisch onderzoek plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Celdifferentiatie

A

Cellen verschillen steeds meer in grote, vorm en functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Organellen

A

Structuren binnen cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Weefsel

A

Groep cellen met dezelfde bouw en functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Organen

A

Zijn gevormd uit verschillende weefsels. Ze hebben gespecialiseerde taken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stamcellen

A

Ongedifferentieerde cellen die kunnen blijven leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verschillende stam cel bronnen

A

Embryo’s: Elk type cel
Navelstreng: bijna volwassen stamcellen, niet elke cel
Volwassen organen: veranderen in cellen met een bepaalde functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Celkern

A

Daar begint de eiwitproductie. Daar liggen de chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

DNA

A

De bouw instructies voor het maken van eiwitten door de cel liggen daar in opgeslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

RNA molecuul

A

Kopie van DNA met bouwinstructies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ribosomen

A

Organellen die de aminozuren aan elkaar koppelen volgens de bouw instructies uit het RNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ER

A

Netwerk van twee membranen met tussen ruimte. Glad: zonder ribosomen. Ruw: met ribosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Functie ruw ER

A

Eiwitten krijgen nabewerking en hun juiste structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Functie Glad Er

A

Vormt fosilipiden en steroïde hormonen. In spieren: op slag plaats voor calcium ionen. Levercellen: ongiften van alcohol en drugs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cel skelet

A

Geeft stevigheid en vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Centristisch

A

Speelt een rol bij celdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Lysosoom

A

Breekt versleten organellen af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Golgi systeem

A
  • transportsysteem
  • bewerkt eiwitten
  • snoert blaasjes af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Vacuole

A

Bevat opgeloste stoffen

Geeft stevigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Mitochondrium

A

Energiecentrale van de cel

21
Q

Celwand

A

Geeft stevigheid en vorm

22
Q

Lysosoom

A

Breekt versleten organellen af

23
Q

Chloroplast

24
Q

ATP

A

Molecuul waar in je cel energie op slaat

25
Centriolen
Verdubbelen bij celdeling en gaan elk naar tegenovergestelde kant van cel
26
Chromoplasten
Geven bladeren en stengels een andere kleur dan groen
27
Amyloplasten
Zetmeel korrels
28
Plastiden
Chloroplasten, chromoplasten en amyloplasten
29
Groei door cel strekking
Door veel water op te nemen groeien cellen in de lengte en ontstaat er één grote vacuole
30
Hydrofoob
Stoten water af
31
Hydrofiel
Trekken water aan
32
Receptoren
Bind maar één bepaalde stof en de cel reageert daar op een specifieke manier op
33
Diffusie
Verplaatsen van de moleculen
34
Passief transport
Kost de cel geen energie bijvoorbeeld diffusie
35
Gefaciliteerd transport
Via eiwit poorten kost geen energie en is een vorm van diffusie en dus passief transport
36
Actief transport
Transport tegen de concentratie richting in kost wel energie
37
Osmose
Transport van water via het membraan
38
Isotonisch
Oplossingen met een gelijke concentratie
39
Hypertonisch
Oplossing hogere concentratie dan de opgeloste stoffen
40
Hypotonisch
Oplossing met lage concentratie dan de opgeloste stoffen
41
Turgor
Druk op celwand
42
Plasmolyse
Wanneer er ruimte is tussen celmembraan en celwand
43
Endocytose
Blaasje brengt het deeltje de cel in
44
Exocytose
Blaadje niet te gebruiken afvalstoffen versmelt weer met het celmembraan en geeft de niet te gebruiken afvalstoffen af
45
Nucleotide
Bouwstenen van DNA
46
DNA triplet
Drie op een volgende stikstofbasen
47
Stopcodon
Geeft het einde van de code zin aan
48
Startcodon
TAC