H4: de lever Flashcards

(71 cards)

1
Q

de lever produceert?

A

gal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de lever anatomisch?

A

4 lobben (2 grote + 2 kleine = lobus caudatus en lobus quadratus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de 5 functies van de lever

A

vertering
energiemetabolisme
metabolisatie, detoxificatie en excretie
biosynthese
opslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vertering met Lever

A

= productie van galzuren, galzouten en cholesterol
= gal is noodzakelijk om vetten te laten oplossen
= absorptie = verloopt via enterohepatische cyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

energiemetabolisme

A

koolhydraten
eiwitstofuitwisseling
lipidenmetabolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

metabolisatie, detoxificatie en excretie

A

= endogene componenten
= exogene componenten
= mechanisme: fase I en fase II
= excretie van metalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

biosynthese

A

synthese van plasmaproteïnen en stollingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke plasmaproteïnen produceert de lever?

A

transporteiwitten
albumine
transferrine
ijzer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke stollingsfactoren produceert de lever?

A

vitamine K afhankelijke stollingsfactoren (II, VII, IX, X)
factor V

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de lever zorgt voor de opslag van:…

A

glycogeen
lipoproteïnen
vetoplosbare vitaminen (ADEK)
wateroplosbare vitaminen (B12, folaat)
ijzer
koper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

2 vormen van bilirubine?

A

ongeconjugeerde = indirecte bilirubine
geconjugeerde = directe bilirubine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

indirecte bilirubine?

A

wateronoplosbaar = toxisch + lipofiel
transport gebonden aan albumine
opname door hepatocyten en bewerkt tot geconjugeerd bilirubine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

direct bilirubine

A

wateroplosbaar
secretie in de galcanaliculi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hemoglobine bestaat uit?

A

heem + globine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

heem bestaat uit?

A

ongeconjugeerde bilirubine en ijzer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

globine bestaat uit?

A

aminozuren -> komen terug in de bloedstroom -> terug gebruikt voor erythropoëse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

recyclage van Fe²+ en ongeconjugeerd bilirubine?

A

Fe²+ = terug in circulatie voor de erythropoëse
indirect bilirubine = geen recyclage want dit is toxic = nood aan transportmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

albumine rol?

A

brengt ongeconjugeerde bilirubine naar de lever waar het de conjugatiestap ondergaat
= toevoeging van glucuronzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

geconjugeerd bilirubine na conjugatiestap?

A

= wateroplosbaar = excretie door de lever via bile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

geconjugeerd bilirubine in de colon?

A

= in de colon = geconjugeerd bilirubine wordt omgezet naar urobilinogeen met vrijkomen van glucuronzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

urobilinogeen

A

90% snel geoxideerd tot stercobilline = faeces
10% gebonden aan albumine = terug naar lever:
5% = entero-hepatische-urobilirubinogeencyclus
5%= naar nieren = omzetting tot gele urobilirubinogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

heem:
wat?
recyclage?

A

= poryferrineketen met ijzer
heem wordt afgebroken = afsplitsing van ijze onder oxidatieve omstandigheden
= poryferine-ring wordt opengebroken
= biliverdine
= reductie tot bilirubine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de 3 stappen van bilirubinemetabolisme?

A

afbraak van heembevattende eiwitten tot ongeconjugeerde bilirubine

conjugatie van bilirubine in de lever

excretie en enterohepatische circulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat zijn lektesten?

A

= levertest
= niet echt indicatie over de functie van de lever
= geeft info over schade van de lever
= info over ALT, AST, aminotransferasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
membraanenzymen als levertest?
= thv hepatocyt en aan de uitmonding naar galkanalen zit ALP en GGT
26
secretietesten als levertesten
hoe goed is de lever in staat om galproducten te gaan excreteren (nl. bilirubine)
27
synthesetesten als levertesten
= zegt iets over de functie en vermogen over productie van eiwitten = vertelt weinig over problemen aangezien lever grote opslag heeft dus als er al te weinig is of teveel dan zitten we al met leverfalen
28
AST?
= komt in de lever én in de spieren voor = verhoging van AST kan te wijten zijn aan spierschade
29
lokalisatie van leverparameters: AST?
cytoplasma mitochondriën
30
lokalisatie van leverparameters: ALT? LDH?
cytoplasma cytoplasma
31
lokalisatie van leverparameters: GGT
ER microsomen buitenwand celmembraan
32
wat zijn de membraanenzymen?
alkalisch fosfatase GGT bilirubine synthese testen PT,INR ammoniak LDH
33
alkalisch fosfatase
= fosfaat afsplitsen = diagnostiek en follow-up van botziekten = diagnostiek en follow-up van cholestase
34
GGT toepassingen
= gevoelige indicator voor schade aan lever of galwegen = bij botziekten is GGT niet verhoogd
35
albumine als synthesetesten
= meest abundante plasma eiwit in bloed = synthese door lever = handhaven van oncotische druk = halfwaardetijd = 20dagen = geen geschikte merker in acute fase
36
INR als synthesetest
INR = stollingsgebaseerde test = stollingscascade geeft idee over capaciteit van lever = betere predictor voor acute achteruitgang-synthese-capaciteit
37
PT, INR
= protrombinetijd = extrinsieke en intrinsieke pathway = factor VII heeft kortste halfwaardetijd
38
ammoniak
= eindproduct van katabolisme van aminozuren = betrokken in stikstofmetabolisme = omzetting tot ureum = detoxificatie verloopt niet meer goed
39
LDH
= lactaat dehydrogenase = tetrameer = veel toepassingen maar erg aspecifiek
40
prehepatisch leverziekte?
nog in metabole pathway voor conjugatie = stijging van ongeconjugeerd bilirubine = Hb in circulatie terecht
41
intrahepatische leverziekten?
non-obstructief = hepatitis, cirrose lever, congestieve hepatopathie, cystic fibrosis
42
posthepatische leverziekten?
choledocholithiase = galsteen thv ductus choledochus inflammatie, malformatie van biliaire tractus, tumoren, stricturen van bileduct
43
neonatale geelzucht
verminderde UGT verdwijnt na enkele dagen sterke intra-individuele variatie
44
behandeling van neonatale geelzucht
= fototherapie of wisseltransfusie
45
syndroom van Gilbert
= autosomaal recessief syndroom = hyperbilirubinemie van indirecte type door verminderde bilirubine-glucuronyl transferase activiteit in de levercel = toename indirecte bilirubine
46
syndroom van Crigler Naijar
= zeer zeldzame deficiëntie van bilirubine-glucuronyl transferase = aanleiding tot kernicterus = noodzaak tot levertransplantatie = toename indirect bilirubine
47
Dubin Johnson syndroom
= zeer zeldzame erfelijke aandoening met mutatie in cMOAT gen
48
rotor syndroom
= autosomale recessieve aandoening met defecte OATP = verstoord transport en verminderde opslagcapaciteit van geconjugeerd bilirubine
49
acute hepatitis
= necrose van levercellen = symptomen = anorexie, malaise, koorts, geelzucht in latere fase (niet altijd)
50
chronische hepatitis
= hepatische inflammatie die langer dan 6 maanden aanblijft = meestal milde stijging ALT en AST
51
virale hepatitis vormen?
A = inname van besmet voedsel B = zeer besmettelijk maar goed ingeperkt door vaccinatie C = drugsgebruikers E = hangt samen met eten van ongebakken vlees
52
ischemische hepatitis
veroorzaakt door levercelanoxie tgv ernstige circulatoire insufficiëntie of hypoxie
53
toxische hepatitis
tgv geneesmiddelen mogelijks dosisafhankelijke reactie = direct toxische reactie niet-dosisafhankelijke reactie = idiosyncratische reactie
54
auto-immuunziekten
= auto-immune aandoeningen geicht tegen de lever adhv weefselcoupes kijken of er antilichamen zijn = opsporen door aanwezigheid van auto-antistoffen => antilichamen tegen kernmateriaal, mitochondriën, gladde spiercellen
55
welke groepen van leverfalen zijn er?
hyperacuut acuut subacuut
56
hyperacuut levergalen
= ontwikkeling van hepatisch encefalopathie binnen 2 weken na het ontstaan van icterus
57
acuut leverfalen
ontwikkeling van hepatische encefalopathie 2 - 12 weken na het onstaan van icterus
58
subacuut leverfalen
ontwikkeling van hepatische encefalopathie 12 weken na het ontstaan van icterus
59
complicaties van leverfalen
hersenoedeem circulatiestoornissen respiratoire insufficiëntie nierinsufficiëntie pancreatitis sepsis
60
cirrose
= chronische leveraandoening = vorming van littekenweefsel agv langdurige beschadiging en beschadiging met agv verstoring van normale leverfunctie = femminisatie bij mannen = complicaties = lever wordt stijf
61
NAFLD / MASLD
MASLD = metabole dysfunctie geassocieerde steatose leverziekte NAFLD = non-alcoholic fatty liver disease = Aanwezigheid van leververvetting (steatose) bij beeldvormend of histopathologisch onderzoek, zonder secundaire oorzaak als overmatig alcoholgebruik of het gebruik van bepaalde medicatie
62
stappen van gezonde lever -> hepatocellulaire carcinoma
gezonde lever: vet in <5% van hepatocyten NAFL: steatose NASH: steatose, inflammatie, fibrose, ballooning cirrose: late stadia van fibrose hepatocellulaire carcinoma
63
ALD
= alcohol-associated liver disease = Leveraandoeningen die het gevolg zijn van langdurig en overmatig alcoholgebruik
64
risicofactoren van ALD
vrouwen, drinkpatroon, obesitas, andere leverziekten, genetische factoren
65
goedaardige levertumoren
adenomen focale nodulaire hyperplasie hemangiomen
66
kwaadaardige levertumoren
intrahepatische cholangiocarcinoma metastasering niet-hepatische tumor
67
diagnose van HHC
tumormerkers = alfa-foetoproteïne beeldvorming biopsie
68
ziekte van Wilson
= mutatie in ATP7B-gen = geen adequaat transport + gebruik van koper = chelerende therapie (D penicillamine)
69
haemochromatose
= erfelijke aandoening van ijzermetabolisme = autosomaal recessief = overmatige opname van ijzer uit de darm = behandeling is aderlating -> vnl. probleem bij mannen symptomen heel aspecifiek = vermoeidheid, lethargie, buikpijn, levercirrose, verhoogd risico HCC, artritis, diabetes, cardiomyopathie
70
A1AT deficiëntie
- erfelijke aandoeningen - Alfa-1 antitrypsine is een protease inhibitor die gesynthetiseerd wordt in de lever - mutatie resulterende in aminozuursubstitutie A1AT
71
diagnostiek en symptomen A1AT deficiëntie?
daling in concentratie eiwit elektroforese met verminderde alfa-1 piek aspecifieke symptomen maar wel longcomponent lever = geelzucht, hepatitis, cirrose long = hoesten, dyspnee, emfyseem