H4-H7: termen Flashcards

(36 cards)

1
Q

Demografie

A

bestudeert de aantallen individuen en de processen die resulteren in de verandering van deze aantallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Afkorting voor “ Totale populatiegrootte”

A

N

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Unitair individu/organisme

A

zygote dat zich ontwikkelt, geboren wordt, groeit, volwassen wordt, vruchtbare periode heeft, verouderd en sterft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Modulair individu/oganisme (D6-7)

A

Organisme dat bestaat uit sub-eenheden die enigszins onafhankelijk zijn. Elke sub-eenheid leeft op zichzelf vb. Groeiknoppen op een boom zijn sub-eenheden van de boom zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Populatie

A

Verzameling individuen van een bepaalde soort die samen voorkomen, niet alleen op bepaalde locatie maar ook door dynamiek vb. Roodborstjes in parken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Metapopulatie

A

Verzameling van populaties waartussen interacties optreden vb. Mestkevers die op verschillende excrementen in dezelfde weide leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Densiteit van populatie

A

Aantal/eenheid van opp., volume of andere vb. 1/4 everzwijn/hec., gram plankton/l water, CPUE vis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Semelpare organismen

A

Een goed afgelijnde periode van reproductie (geen energie steken in overleven) vb. Zalm trekt 1x terug naar geboorteplaats, paart en sterft dan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Iteropare organismen

A

Verschillende periodes van reproductie vb. Gaai, leeuw, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Discrete generaties

A

Hoofdzakelijk bij éénjarigen en voornamelijk klimaat/omgeving gestuurd vb. Insect dat sterft na voortplanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Overlappende generaties

A

Organismen die blijven verder leven/groieen nadat ze zich voortgeplant hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cohorte

A

individuen in die generatie van de populatie die op dat jaar nog leeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Netto-vruchtbaarheid afkorting

A

R(kleine 0)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Netto-vruchtbaarheid

A

Totaal aantal nakomelingen dat wordt geproduceerd gedurende één volledige generatie per individu van de originele cohorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Intrinsieke aangroeicapaciteit

A

Snelheid waarmee populatie in omvang verandert per individu per tijdseenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dispersie

A

verspreiding, uitzwermen van organismen vb. Zaad van bomen dat zich verspreidt via wind

17
Q

Migratie

A

Gerichte beweging (passief of actief) van grote aantallen individuen van soort van ene locatie naar andere vb. Paddentrek

18
Q

Inheemse soort

A

Soort die van nature voorkomt in dat gebied

19
Q

Autochtone soort

A

Organsime (vaak plant) kwam hier voor sinds (of voor) de laatste ijstijd

20
Q

Ingeburgerde soort

A

Uitheemse soort die verwilderde en zich in ecosysteem heeft gepast

21
Q

Neofiet

A

Nieuw organisme in omgeving

22
Q

Positieve terugkoppeling/feedback

A

Actie gevolgd door reactie die originele actie versterkt vb. Lawine

23
Q

Negatieve terugkoppeling/feedback

A

Actie gevolgd door reactie die originele actie regelt vb. Glucoseniveau te laag = meer glucagon afbreken

24
Q

Mutualisme

A

Vorm van relatie waarbij beiden betrokken partijen een voordeel halen uit relatie vb. Kortsmos = mutalisme tussen alg en schimmel

25
Contramensalisme
Vorm van relatie waarbij 1 van de partijen een voordeel haalt uit relatie en andere een nadeel vb. Maretak (+halfparasiet) gebruikt water van gastheer (-), grazen door een paard (+) op grasweide (-)
26
Commensalisme
Vorm van relatie waarbij 1 van de partijen een voordeel haalt uit relatie en andere nog een voordeel als nadeel vb. Clownvis (+bescherming) en anemoon (0)
27
Amensalisme
Vorm van relatie waarbij 1 van de partijen een nadeel haalt uit relatie en andere nog voordeel als nadeel vb. Broodschimmels (0) produceren toxines waardoor andere schimmels niet op dit brood kunnen groeien (-)
28
Concurrentie
Vorm van relatie waarbij beiden partijen een nadeel halen uit de relatie vb. Bomen (-) in een bos concurreren voor zonlicht
29
Exploitatie-concurrentie
Indirecte concurrentie met beperkte bron(nen) en geen interactie tussen organismen (voor deze bron)
30
Interferentieconcurrentie
Directe concurrentie met interactie tussen organismen voor bronnen door te verdedigen van territoria
31
InTERspecifieke concurrentie
Concurrentie tussen individuen uit populaties van VERSCHILLENDE soorten
32
InTRAspecifieke concurrentie
Concurrentie tussen individuen van DEZELFDE soort (al dan niet binnen dezelfde populatie) vb. Biggen concurreren voor zuigen bij moederbig
33
Draagkracht afkorting
K
34
Draagkracht (K)
Capaciteit die elk habitat of elk ecosysteem heeft om blijvend een bepaalde populatiedichtheid te onderhouden
35
K-strategen
Populatiedensiteiten dicht bij draagkracht K houden door zo efficiënt en optimaal mogelijk bronnen te gebruiken (en zo te overleven en reproduceren) vb. Otter, heikikker, bunzing, … -> behoefte aan stabiel milieu
36
r-strategen
Kunnen populatiedensiteiten snel laten toenemen (r) door bronnen maximaal te gebruiken (en zo te overleven en reproduceren) vb. Woeker-of pestsoorten zoals kamille, klaproos, houtduif, zwarte kraai