H4.2. Neuronen en glia Flashcards

(43 cards)

1
Q

waaruit bestaan de centrale zenuwen?

A

grijze stof (cellichamen en dendrieten), witte stof (axonen) en spinale zenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn dermatomen????????

A

zijn stukjes van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar gaan de perifere zenuwen naartoe?

A

dermatomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waaruit bestaat een neuron globaal gezien?

A
  • dendrieten (ontvangen van signalen)
  • een soma (cellichaam)
  • een axon (één enkele uitloper, die kan opsplitsen tot zenuw eindigingen)
  • zenuweindiging/ bouton de passage (met neurotransmitter in vesiculi. Dit is een synapsblaasje)
  • een synaps (een verbinding met een volgend neuron bestaande uit: pre- en postsynaptische cel en synapspleet)
  • myeline schede om het axon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarbij speelt een neuron een belangrijke rol en wat vindt hierdoor plaats?

A

voor het omzetten van chemische prikkels naar elektrische prikkels en vervolgens andersom. geleiding over een grote afstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat vormt het receptief oppervlak?

A

de dendrieten en het soma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er bij een lokale verdoving?

A

het grijpt in op het synaptische systeem waardoor het lokale actiepotentiaal breekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat doet een chemisch neuron?

A

vertaalt in een synaps een elektrische prikkel (een actiepotentiaal) in een chemische prikkel (neurotransmitter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waar wordt de sterkte van de prikkel geregeld?

A

in de frequent van het potentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoeveel actiepotentialen kunnen er maximaal door een sterke prikkel worden opgewekt?

A

500

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de functie van de myelineschede om een axon?

A

zorgt voor het snelle vervoer van informatie bij actiepotentialen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de functies van neuronen?

A
  • chemische prikkels vertalen in elektrische prikkels
  • integratie van elektrische prikkels
  • genereren van een actiepotentiaal
  • snelle geleiding van de prikkels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn de functies van gliacellen?

A
  • controle van interne milieu
  • vormen van myeline(schedes) (in centraal zenuwstelsel door oligodendrocyten, in perifeer zenuwstelsel door Schwanncellen)
  • fagocyterende werking
  • bloed-neuron barrière
  • bron van kankercellen (neuronen kunnen niet meer delen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het receptieve deel van een neuron en wat doet het?

A

de dendrieten en het soma, deze ontvangen synapsen van andere cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn gliacellen?

A

een verzamelnaam voor meerdere soorten cellen die de neuronen onderstuenen, zoals oligodendrocyten, astrocyten, schwanncellen, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn de kern of nucleus van neurale lichamen?

A

een groep cellen van neurale cellichamen en dendrieten die een bekende functie hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is een neuropil?

A

een plaats in de grijze stof waarin zich geen cellichamen bevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe wordt een tractus gevormd?

A

axonen die zich bundelen in de witte stof

19
Q

wat is afferent?

A

prikkels naar een neuron toe

20
Q

wat is efferent?

A

prikkels van neuronen af

21
Q

welke 3 soorten classificatie van neuronen zijn er?

A
  1. projectie
  2. dendritische structuur
  3. het aantal uitsteeksels
22
Q

Wat is projectie?

A

waar ze naartoe gaan
- een neuron dat twee punten verbindt die ver uit elkaar liggen
- een neuron dat erg kort is en een soort directe verbinding is

23
Q

Wat is de dendritische structuur?

A

dit gaat om de vorm met de uitsteeksels
- een neuron kan een pyramide vorm hebben, deze zijn veel aanwezig in de cortex
- een neuron kan een ster vorm hebben

24
Q

Wat zijn de benamingen van het aantal uitsteeksels?

A
  • 1 uitsteeksel: unipolair
  • 2 uitsteeksels: bipolair
  • meerdere uitsteeksels: multipolair
25
Wat houdt een divergente verbinding in?
aan een neuron zitten meerdere neuronen verbonden
26
wat houdt een focussed verbinding in?
een normale verbinding tussen twee neuronen
27
Wat houdt een convergente verbinding in?
een verbinding van meerdere neuronen aan een neuron
28
waardoor vindt een chemische overdracht van signalen plaats bij synapsen?
de neurotransmitters van de presynaptische cel worden overgegeven aan de postsynaptische cel, nadat de neurotransmitters hebben gebonden aan de receptoren.
29
door welk soort overdracht gaat het in de cel zelf?
elektrische overdracht via membraanpotentialen
30
wat gebeurt er met de neurotransmitters die gebonden waren aan de receptor?
de neurotransmitters moeten terug naar de vorige cel. ze worden hiervoor afgebroken, waardoor de producten in de bloedbaan terecht komen. Hierna kunnen ze hergebruikt worden
31
Wat is een inhiberende en exciterende werking?
inhiberend = stimulerend voor het actiepotentiaal exciterend = remmend
32
Wat is het gevolg van een elektrisch signaal in de presynaptische cel?
blaasjes gaan binden aan receptoren in het postsynaptisch membraan. hierdoor gaan ionen stromen en kan het postsynaptisch membraan veranderen van membraan potentiaal
33
waar zorgen cholinesterase-remmers voor?
zijn remmers van de afbraak van enzymen, doordat ze binden aan enzymen zoals acetylcholinesterase. hierdoor is er geen afbraak van (acetyl)choline en is het zenuwstelsel over-actief
34
Wat is neuronale modaliteit?
hoe de informatie van en naar een neuron toe stroomt
35
wat is de anatomische verdeling?
gebieden die afkomstig zijn van de embryonale kieuwboog zoals interne organen of smaak
36
wat is een somatische verdeling?
gebieden die niet afkomstig zijn van de embryonale kieuwboog zoals de huid en de dwarsgestreepte spieren
37
wat onderscheidt men bij embryologische oorsprong?
de speciale groep van viscerale of somatische structuren (bijv. spieren in de farynx, retina, smaak en gehoor) en de rest
38
Wat doen gliacellen anders dan neuronen?
ze wekken geen actiepotentiaal op
39
waar zijn gliacellen te vinden?
- centraal: in de oligodendrocyten (myelineschede), de astrocyten (o.a. in de bloed-hersenbarrière), de microglia (o.a. fagocytose en littekenvorming) en de ependymcellen (o.a. liquorproductie) - perifeer: in de satellietcellen en de Schwanncellen (myelineschede)
40
Wat is een verschil tussen neuronen en gliacellen?
gliacellen kunnen zich in grote mate vermenigvuldigen en neuronen niet. risico op kanker is groter bij gliacellen.
41
Wat zijn myelineschedes?
een soort laagje om de uitlopers van de zenuwcellen, die de overdracht van prikkels versnelt.
42
waar en door wat worden myelineschedes gemaakt?
- in het centrale zenuwstelsel door oligodendrocyten - in het perifere zenuwstelsel door Schwann cellen
43
waar en door wat worden myelineschedes gemaakt?
- in het centrale zenuwstelsel door oligodendrocyten. bij oligodendrocyten zijn meerdere axonen gemyeliniseerd - in het perifere zenuwstelsel door Schwann cellen