H5: Bevruchting Flashcards

1
Q

Geef een synoniem voor bevruchting

A

Fertilisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is bevruchting? definitie

A

De versmelting van een zaadcel en een eicel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een zygote? definitie

A

= een bevruchte eicel die klaar is om te groeien en ontwikkelen tot een menselijk embryo

Het genetisch materiaal van beide haploïde gameten wordt gecombineerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is IVF?

A

= in-vitrofertilisatie
Bij IVF gebeurt de bevruchting buiten het lichaam. De verkregen embryo’s worden nadien teruggeplaatst in de baarmoederholte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar vindt de bevruchting plaats?

A

Meestal in de ampulla tubae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveel zaadcellen bereiken de eicel?

A

300 à 500

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe bereiken de zaadcellen de eicel?

A

Door hun eigen staartbeweging en contracties van de uterus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de deelreacties van de bevruchting?
‘rol van de zaadcel’

A
  1. Capacitatiereactie
  2. Acrosoomreactie
  3. Membraanfusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er tijdens de capacitatiereactie?

A

Zaadcellen ontmoeten corona radiata (granulosacellen & matrix van eiwitten, koolhydraten zoals hyaluronzuur)
> enzym (hyaluronidase) afgegeven door zaadcellen = capacitatiereactie = afbraak matrix
> ZC door corona radiata dankzij staartbewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er tijdens de acrosoomreactie?

A

Spermatozoa binden met zona pellucida (receptoren)
> vrijgeven enzymen uit acrosoom
> afbraak zona pellucida

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er tijdens de membraanfusie?

A

Zaadcel door zona pellucida
> door perivitelline ruimte
> versmelten celmembranen van zaadcel & secundaire oöcyt
> kop, middenstuk & staart in secundaire oöcyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de taak van de eicel na het binnendringen van de spermacel?

A

Polyspermie voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is polyspermie?

A

= meervoudige bevruchting van één eicel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het gevolg van polyspermie?

A

=> polyploïdie

°triploïde zygote

1 EC (n) + 1 ZC (n) + 1 ZC (n) = zygote (3n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de deelreacties van de bevruchting?
‘rol van de eicel’

A

1.Corticale reactie
2. Zonale reactie
=> om polyspermie te voorkomen!
3. Afwerken meiose II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er tijdens de corticale reactie?

A

Snelle reactie: 2 à 3 seconden na membraanfusie
Elektrische lading van plasmamembraan wijzigt > geen nieuwe membraanfusie mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat gebeurt er tijdens de zonale reactie?

A

Tragere reactie
Afgifte van stoffen in perivitelline ruimte
> dringen door tot zona pellucida
> breken receptoren voor spermatozoa af
> geen spermatozoa binnen via ZP

18
Q

Wat gebeurt tijdens het afwerken van de meiose II?

A

Secundaire oöcyt > ° definitief haploïd oöcyt = ovum + tweede poollichaampje

19
Q

Waar komt het tweede poollichaampje terecht?

A

In de perivitelline ruimte, zoals het eerste poollichaampje

20
Q

Hoe ontstaat de mannelijke pronucleus?

A

Middenstuk, staart en mitochondriën van de zaadcel worden afgebroken, & kern blijft behouden > chromatine wordt breder uitgesmeerd > °mannelijke pronucleus

21
Q

Hoe ontstaat de vrouwelijke pronucleus?

A

Kern van de eicel: chromatine wordt breder uitgesmeerd

22
Q

Hoe lang duurt de vorming van de pronuclei?

A

6 à 8 uur

23
Q

Hoe gebeurt de versmelting van de pronuclei?

A
  1. In pronuclei vormen alle 23 chromosomen een zusterchromatide
  2. Contact tussen beide pronuclei > verliezen kernmembraan > vermenging maternale & paternale chromosomen = diploïd!
  3. Chromosomen organiseren op spoeldraden > start eerste mitose > °zygote
24
Q

Wat is de zinc spark?

A

Eerste uren na de bevruchting worden miljarden zink-atomen vrijgegeven.

Zink is nodig voor meiose > moet snel dalen om mitose te bevorderen

Microscopisch zichtbaar als een heldere lichtflits

25
Q

Wat vertelt de zinc spark ons over slaagkansen van een zygote?

A

Hoe feller de zinc spark (zygote oplicht), hoe hoger de slaagkansen mbt verdere ontwikkeling

26
Q

Wat zijn polaire lichaampjes?

A

Bij de vorming van eicellen is de celdeling die volgt op meiose I asymmetrisch: een grote cel krijgt vrijwel alle cytoplasma en een kleine cel krijgt bijna niks.
Bij meiose II gebeurt hetzelfde. In de vrouwelijke lijn leidt de meiose dus tot één eicel en twee poollichaampjes.

In theorie kan eerste poollichaampje nog eens delen tijdens meiose II, maar meestal niet het geval.

27
Q

Wat gebeurt er met de polaire lichaampjes?

A

Deze degeneren in de eerste dag na de bevruchting

28
Q

Wie bepaalt het geslacht van de zygote?

A

De vader

29
Q

Waarom bepaalt de vader het geslacht?

A

Zygote krijgt 1 chromosoom van moeder & 1 van vader > moeder altijd X, bij vader X of Y-chromosoom

30
Q

Waarom worden er in België 51,5 % jongens geboren?

A

De spermacellen met een Y-chromosoom zijn iets lichter > motiliteit iets hoger

31
Q

Wat zijn aneuploïde zygotes?

A

Dit zijn zygotes met afwijkend aantal chromosomen.

32
Q

Hoe ontstaan aneuploïde zygotes?

A

Door non-disjunctie tijdens meiose ontstaan gameten met afwijkend aantal chromosomen die deel uitmaken van de bevruchting.

33
Q

Hoeveel % van de menselijke zygotes is aneuploïd?

A

30%

34
Q

Welke vormen van aneuploïde zijn er?

A
  • Trisomie (2n + 1)
    Extra chromosoom
  • Monosomie (2n - 1)
    Chromosoom te weinig
35
Q

Wat zijn de risico’s bij embryo’s met aneuploïdie?

A
  • Falen implantatie
  • Embryonale ontwikkeling valt stil
  • Spontane zwangerschapafbraak
36
Q

Geef enkele voorbeelden van autosomale trisomie

A

Autosomaal = lichaamschromosoom

Trisomie 13 (Patau) : 47, XX +13
Trisomie 18 (Edwards) 47, XY +18
Trimsomie 21 (Down) 47, XX +21
=> allen levensvatbaar

Trisomie 16: 47, XY +16
Trisomie 22: 47, XX +22
=> niet levensvatbaar

3 kennen

37
Q

Geef enkele voorbeelden van aneuploïdie van de geslachtschromosomen

A

=> beter te verdragen dan autosomale trisomie

Monosomie X (Turner): 45, X
Trisomie X (Triple X): 47, XXX
Klinefelter: 47, XXY
Super Male: 47, XYY
=> allen levensvatbaar

Monosomie Y => niet levensvatbaar

3 kennen

38
Q

Wat betekent uniparentale disomie?

A

= UPD

Situatie waarbij twee chromosomen van dezelfde ouder overblijven.

39
Q

Hoe komt UPD tot stand?

A

Door correctie van een aneuploïde zygote tijdens versmelting pronuclei of eerste mitotische klievingsdelingen > °twee chromosomen van eenzelfde ouder

40
Q

Wat is genetisch determinisme?

A

De overtuiging dat alle eigenschappen van de mens volledig erfelijk bepaald zijn.

Nature >< nurture!

41
Q

Voorbeeld van genetisch determinisme

A

Bij gerechtelijke onderzoek via het gevonden DNA het gezicht van de dader voorspellen: ogen, mond, lippen, neusbrug,…