H5 sociale cognitite Flashcards

(43 cards)

1
Q

wat is sociale cognitie?

A

waarneming, interpretatie en beoordelen van eigen en andermans gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is het waarnemingsproces?

A
  • een prikkel uit de omgeving
    wordt opgevangen door een
    zintuig
  • zintuigen sturen informatie over
    de prikkel naar de thalamus
  • de thalamus stuurt de info door
    naar specifieke hersendelen in de
    cortex die aan een zintuig
    verbonden zijn. daar wordt de
    prikkel verwerkt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

door wat word de eerste indruk bepaald?

A

door de uiterlijke kenmerken:
- fysieke kenmerken
- verbale, non-verbale en sub
verbale taal
- gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aan wat worden bepaalde kenmerken gekoppeld?

A

cognitieve schema’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is een cognitief schema?

A

mentale voorstelling met informatie die samenhoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de impliciete persoonlijkheidstheorie?

A

geheel van gelegde verbanden tussen uiterlijke en innerlijke eigenschappen van mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is het primacy effect?

A

mechanische waardoor de eerste kenmerken die je opmerkt bij een persoon een grote invloed hebben op het algemeen beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de 2 mogelijke verklaringen voor het primacy effect?

A
  • als het eerste beeld van iemand gevormd is, verslapt de aandacht voor verdere informatie
  • nieuwe informatie wordt geïnterpreteerd op basis van wat al geweten is; als iemand als ‘goed’ wordt beschouwt wordt kalm als rustig gezien. als iemand als ‘slecht’ wordt beschouwt dan wordt kalm als harteloos gezien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een centraal kenmerk?

A

kenmerk dat een grote rol speelt bij de beeldvorming over een persoon dan andere kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

geef een voorbeeld van een centraal kenmerk

A

eerlijkheid weegt meer door dan linkshandig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de 2 centrale kenmerken waar mensen heel snel op worden ingeschat?

A

warmte en competentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is het halo-effect?

A

neiging om een persoon positief te beoordelen op basis van een positieve eigenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het horn-effect?

A

neiging om een persoon negatief te beoordelen op basis van een negatieve eigenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is het negativiteitseffect?

A

neiging om de klemtoon te leggen op negatieve informatie bij de beoordeling van een persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is causale attributie?

A

het zoeken naar de oorzaken van gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke soorten attributie zijn er?

A

interne en externe attributie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is interne attributie?

A

veronderstelt dat de oorzaak in de persoon zelf te zoeken is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is externe attributie?

A

veronderstelt dat het gedrag veroorzaakt is door de omgeving of door toeval

19
Q

welke attributiefouten zijn er?

A
  • fundamentele attributiefout
  • self-serving bias
  • actor-observatoreffect
20
Q

wat is fundamentele attributiefout?

A

neiging tot voorkeur voor interne attributie bij het beoordelen van het gedrag bij een persoon

21
Q

wat is het tweestappenmodel?

A

mensen zijn geneigd om eerst een interne attributie te maken. in de 2de fase bestuderen ze de situatie grondiger en komen ze misschien tot een andere mening

22
Q

wat is self-serving bias?

A

neiging om eigen succes toe te schrijven aan interne factoren en mislukkelingen aan externe factoren

23
Q

wanneer komt self-serving bias voor?

A

als mensen hun eigen gedrag beoordelen

24
Q

hoe werkt de self-serving bias bij mensen met een laag zelfbeeld?

A

mensen met een laag zelfbeeld gaan het omgekeerde doen

25
wat is actor-observatoreffect?
neiging om het gedrag van andere vooral te verklaren door persoonsgebonden kenmerken en het eigen gedrag door de situatie
26
wanneer komt het actor-observatoreffect vooral voor?
bij negatief gedrag
27
wat is sociale categorisering?
groepsindeling op basis van bepaalde kenmerken
28
wat is de ingroup?
een groep van mensen waarmee we ons identificeren
29
wat is een outgroup?
een groep van mensen waarmee we ons niet identificeren
30
wat is ingroupfavoritisme?
neiging om te denken dat leden van een ingroup beter zijn dan leden van de outgroup
31
wat is outgrouphomogenitiet?
neiging om te denken dat leden van een outgroup goed op elkaar lijken
32
wat is een stereotype?
een simplistische opvatting, waarbij en categorie personen met bepaalde eigenschappen geassocieerd worden
33
wat kunnen stereotypen zijn?
positief of negatief
34
wat heeft de impliciete associatietest aangetoond?
dat stereotypen bij iedereen aanwezig zijn
35
hoe heeft de impliciete associatietest dat aangetoond?
de impliciete associatietest meet de reactiesnelheid op prikkels --> mensen associëren positieve woorden sneller met de ingroup en negatieve woorden met de outgroup
36
wat is een vooroordeel?
de negatieve houding of het negatieve gevoel tegenover iemand, omdat die tot een bepaalde groep behoort
37
op basis van wat worden groepen beoordeelt?
de 2 centrale kenmerken warmte en competentie
38
welke kader kun je maken op basis van deze centrale kenmerken?
- hoge warmte, lage competentie: medelijden - lage warmte, lage competentie: minachting - hoge warmte, hoge competentie: bewondering - lage warmte, hoge competentie: afgunst
39
hoe ontstaan vooroordelen?
- groepsprocessen: de indeling van mensen in ingroups en outgroups leidt tot ingroupfavoritisme en zo tot het bevoordelen van de eigen groep - sociale leerprocessen: van kinds af aan leren we stereotypen en vooroordelen via allerlei omgevingsinvloeden - bedreiging van het zelfbeeld: neerkijken op een andere groep leidt tot een hogeren zelfwaardering. mensen met een laag zelfbeeld kunnen vooroordelen gebruiken als een manier om zichzelf hoger in te schatten - persoonlijkheid: sommige mensen hebben persoonlijkheidskenmerken die de kans op vooroordelen vergroten. mensen met een hoge openheid voor ervaringen blijken minder bevooroordelend
40
welke kenmerken komen vaak voor bij mensen met sterke vooroordelen?
- autoritarisme: belang hechten aan traditionele waarden, gehoorzaamheid aan leiders en een negatieve kijk op wie buiten de normen valt - sociale dominantie: openstaan voor ongelijkheid, bepaalde groepen beter of belangrijker vinden dan anderen
41
wat is subcategorisering?
personen die niet in het stereotypen passen, in te delen in een nieuwe subcategorie
42
wat is confirmation bias?
neiging om vooral aandacht te hebben voor informatie die een mening bevestigt
43
wat is self-fulfilling prophecy?
voorspelling die zichzelf waarmaakt omdat het eigen gedrag aan de voorspelling wordt aangepast